ECLI:NL:TADRAMS:2017:161 Raad van Discipline Amsterdam 17-426/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:161 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-07-2017 |
Datum publicatie: | 21-07-2017 |
Zaaknummer(s): | 17-426/A/NH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Verweerder is niet tekortgeschoten in zijn dienstverlening aan klager. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 juli 2017
in de zaak 17-426/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 juni 2017 met kenmerk td/md/16-366, door de raad ontvangen op 2 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van vier e-mails met bijlagen van klager aan de raad van 20 juni 2017 en acht e-mails met bijlagen van klager aan de raad van 21 juni 2017.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan terzake een contactverbod dat aan hem was opgelegd door de mentor van zijn zoon. De zoon van klager heeft het syndroom van Down en autisme en functioneert op een cognitief niveau van een 3 à 4 jarige. Hij verblijft thans in de instelling van Esdege-Reigersdaal.
1.2 Op 4 mei 2016 heeft verweerder de mentor aangeschreven. Bij brief van 13 mei 2016 heeft de mentor laten weten dat om redenen zoals in de brief gemeld het contactverbod in stand blijft en heeft hij verweerder meegedeeld dat klager zich diende te realiseren dat hij opnieuw een contactverbod krijgt en mogelijk voor langere tijd wanneer zijn gedrag ten opzichte van zijn zoon en de medewerkers van Esdege-Reigersdaal niet verbetert.
1.3 Bij e-mailbericht van 9 juni 2016 heeft de mentor aan verweerder bericht dat aan klager een contactverbod is opgelegd voor een periode tot 1 september 2016.
1.4 Verweerder heeft de mentor vervolgens namens klager in kort geding gedagvaard en opheffing van het toegangsverbod gevorderd. Omdat het adres van de mentor onbekend was, is het exploot uiteindelijk op 21 juli 2016 betekend.
1.5 Op 8 augustus 2016 heeft de zitting plaatsgevonden. Enkele dagen voor de zitting had de mentor aan klager voorgesteld om het contact met zijn zoon weer langzaam op gang te brengen, onder voorwaarden, zoals een eerste contact per Skype en wellicht daarna langzaam uitbreiden. Klager heeft dat van de hand gewezen.
1.6 Bij vonnis van 15 augustus 2016 is de vordering van klager afgewezen.
1.7 Verweerder heeft klager tevens bijgestaan in een strafzaak.
1.8 Klager heeft in september 2016 een bemiddelingsverzoek bij de deken ingediend. Bij e-mails van 6 en 11 oktober 2016 heeft klager de deken bericht dat hij het bemiddelingsverzoek wenst om te zetten in een klacht over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) klager heeft uitgenodigd voor een bespreking van een concept terwijl er geen concept was;
b) deze voor klager zinloze bespreking in rekening heeft gebracht;
c) een beeld van klager heeft geschetst dat klager psychische problemen heeft, hetgeen onjuist is;
d) het kort geding veel te laat op de rails heeft gezet;
e) in de kortgedingprocedure niet alle argumenten heeft aangevoerd die in het belang van klager waren;
f) bewijsstukken heeft achtergehouden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Ad klachtonderdelen a) en b)
4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3 Klager verwijt verweerder dat hij klager heeft uitgenodigd voor een bespreking van een concept, terwijl er nog geen concept was, en dat verweerder deze voor klager zinloze bespreking aan klager in rekening heeft gebracht. Klager heeft dit echter op geen enkele manier feitelijk onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk om welk concept en om welke bespreking het zou gaan. Reeds gelet hierop zijn klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat klager in het verleden contact heeft gehad met de GGZ en daarbij zelfs sprake was van een inbewaringstelling. In een concept brief aan de mentor, die verweerder eerst ter kennisname aan klager had gezonden, heeft hij vermeld dat klager psychiatrisch patiënt is/een psychiatrisch verleden heeft. Verweerder heeft dit gedaan met als doel bepaalde uitlatingen van klager in een context te plaatsen. In de definitieve versie van de brief is de opmerking niet meer voorgekomen, aldus verweerder.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in een concept brief te vermelden dat klager psychiatrisch patiënt is/een psychiatrisch verleden heeft. Verweerder heeft de opmerking ook – kennelijk na bezwaar van klager – uit de brief gehaald die uiteindelijk naar de mentor is gestuurd. Klachtonderdeel c) is ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.6 Klager heeft niet onderbouwd op grond waarvan hij van mening is dat het kort geding veel te laat is opgestart. Ook het klachtdossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Daaruit blijkt dat aan klager bij brief van 9 juni 2016 een contactverbod is opgelegd tot 1 september 2016. Verweerder heeft de mentor vervolgens op 21 juli 2016 in kort geding gedagvaard. Hoewel aan klager kan worden toegegeven dat daar enige tijd tussen heeft gezeten, heeft verweerder onbetwist gesteld dat het adres van de mentor (voor de betekening van het exploot) volstrekt onbekend was en de betekening van het exploot daardoor enige tijd heeft geduurd. Dat valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Ook klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
4.7 Dat verweerder in de kortgedingprocedure niet alle argumenten heeft aangevoerd die in het belang van klager waren heeft klager, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel e) is eveneens kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel f)
4.8 Dit klachtonderdeel ziet op de strafzaak die verweerder voor klager heeft gedaan. Volgens klager heeft verweerder een stuk uit het dossier achtergehouden.
4.9 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft een e-mail overgelegd van klager aan hem van 19 oktober 2016 waarin klager schrijft dat hij het ontbrekende stuk van het OM inmiddels heeft gevonden. Dat verweerder overigens stukken uit het strafdossier van klager heeft achtergehouden, is gesteld noch gebleken. Ook klachtonderdeel f) is mitsdien kennelijk ongegrond.
4.10 Voor zover klager verweerder tevens verwijt dat hij klager niet heeft geadviseerd over een eventueel hoger beroep tegen het vonnis in kort geding van 15 augustus 2016 en dat de facturatie van verweerder onduidelijk is, geldt ook hier dat klager deze klachten onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd.
4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 14 juli 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift verzonden op 14 juli 2017.