ECLI:NL:TADRAMS:2017:159 Raad van Discipline Amsterdam 17-427/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:159 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-07-2017 |
Datum publicatie: | 21-07-2017 |
Zaaknummer(s): | 17-427/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege onvoldoende belang, voor het overige kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 juli 2017
in de zaak 17-427/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 1 juni 2017 met kenmerk td/np/17-137, door de raad ontvangen op 2 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft in de jaren 2007 en 2008 de broer van klaagster (hierna ‘de broer’) bijgestaan in een procedure tegen de moeder van klaagster (hierna ‘de moeder’) ter zake een huurverhoging van onroerend goed.
1.2 Sinds 2017 treedt verweerder voor de broer op in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van de inmiddels overleden moeder. Klaagster is enig erfgenaam en vereffenaar van die nalatenschap. De broer van klaagster is legataris.
1.3 Bij brief van 7 maart 2017 heeft verweerder klaagster onder meer meegedeeld:
“Uw broer (…) wil in dit stadium volstaan met de navolgende verzoeken en/of kennisgevingen:
A. Hij ziet zich graag – via ondergetekende – op een termijn van 14 dagen na heden in het bezit gesteld van kopie-bankafschriften over de afgelopen vijf jaar van alle rekeningen waartoe erflaatster gedurende die jaren gerechtigd was.
B. Hij ziet zich graag – via ondergetekende – op een termijn van 14 dagen na heden in het bezit gesteld van kopieën van de aangiften en aanslagen IB van erflaatster met betrekking tot de jaren 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015.
(…)”
1.4 Bij brief van 21 maart 2017 heeft verweerder klaagster onder meer meegedeeld:
“Uw broer (…) ziet in Uw nalatigheid goede grond om de betaling van huur aan de boedel op te schorten.”
1.5 Op 13 april 2017 heeft er een telefoongesprek plaatsgehad tussen verweerder en de echtgenoot van klaagster.
1.6 Bij brief van 5 april 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) in de gerechtelijke procedure tussen de broer en de moeder enkel verweer heeft gevoerd om tijd te rekken;
b) in de afwikkeling van de nalatenschap van de overleden moeder de broer heeft geadviseerd de huur niet te betalen waardoor tweespalt binnen de familie is ontstaan;
c) stukken heeft opgevraagd waarvan hij weet dat die niet relevant zijn voor de broer als legataris en waar de broer geen recht op heeft;
d) in een telefoongesprek op 13 april 2017 met de echtgenoot van klaagster woorden heeft uitgesproken met de volgende strekking:
“Klacht bij de Orde van Advocaten allemaal onzin. Er is een grote vordering op de nalatenschap, u woont in het huis van uw schoonmoeder, u heeft verbouwd, mag helemaal niet. De jongens hebben al lang genoeg gewacht op hun vaders erfdeel. Moeder ging maar niet dood.”
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Allereerst dient de vraag gesteld te worden of klaagster hier voldoende belang bij heeft. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.2 Klaagster was zelf geen partij bij de procedure tussen de moeder en de broer. Aangezien niet is gebleken dat klaagster door het handelen waarover in het onderhavige klachtonderdeel wordt geklaagd rechtstreeks in haar belang is of kan worden getroffen, zal de voorzitter dit onderdeel van de klacht reeds hierom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Bij het met dit onderdeel ter discussie gestelde handelen van verweerder heeft klaagster als vereffenaar en erfgename wel voldoende belang. De voorzitter stelt voorop dat uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.4 Het advies van verweerder aan de broer om de huur niet langer te betalen valt binnen de vrijheid die de advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Niet is gebleken dat klaagster door dit advies onevenredig in haar belangen is geschaad.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel c)
4.6 Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt dat de advocaat in beginsel de vrijheid heeft met betrekking tot de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt. Verweerder heeft, door namens de broer stukken op te vragen bij klaagster, het belang van zijn cliënt gediend. Het is aan de advocaat (in overleg met zijn cliënt) om te bepalen welke stukken van belang zijn. Niet is gebleken dat met het opvragen van deze stukken de belangen van klaagster onevenredig zijn geschaad, derhalve is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
4.7 Verweerder betwist uitvoerig dat hij tijdens het telefoongesprek dat op 13 april 2017 heeft plaatsgevonden tussen hem en de echtgenoot van klaagster de woorden heeft uitgesproken zoals door klaagster weergegeven.
4.8 In gevallen als deze, waarin de lezingen van partijen omtrent het handelen of nalaten van de advocaat uiteenlopen en waarin niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is, kan de klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof zou verdienen dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor de kwalificatie van het handelen of nalaten van verweerder als tuchtrechtelijk verwijtbaar eerst dient te worden vastgesteld dat het verweten handelen of nalaten feitelijk heeft plaatsgevonden. Nu dit ten aanzien van dit klachtonderdeel niet mogelijk is, zal de voorzitter dit onderdeel van de klacht eveneens kennelijk ongegrond verklaren.
4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
De klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, met betrekking tot klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk, en met betrekking tot de overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 14 juli 2017.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift verzonden op 14 juli 2017.