ECLI:NL:TADRAMS:2017:154 Raad van Discipline Amsterdam 17-278/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:154
Datum uitspraak: 30-06-2017
Datum publicatie: 07-07-2017
Zaaknummer(s): 17-278/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Ten onrechte heeft verweerster gelden die zij voor klager onder zich hield op haar derdengeldenrekening verrekend met haar eigen declaratie, terwijl klager daar geen expliciete toestemming voor had gegeven. Klacht deels gegrond, zonder oplegging van maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 juni 2017

in de zaak 17-278/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 december 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 6 april 2017 met kenmerk 4016-0872 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 17, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Het kantoor van verweerster heeft klager sinds 11 april 2014 bijgestaan in een erfrechtkwestie. Verweerster heeft namens klager een procedure inzake het PGB gevoerd. Het beroep is gegrond verklaard en in november 2016 zou de kostenveroordeling op de derdengeldenrekening van verweerster worden voldaan.

2.2 Bij e-mail van 2 december 2016 heeft verweerster aan klager haar declaratie gestuurd voor haar werkzaamheden vanaf september tot en met november 2016. De declaratie bedraagt, inclusief BTW, € 546,32. Uit de specificatie bij de declaratie volgt dat verweerster 1 uur heeft besteed aan “bestuderen verweer belastingdienst”. De e-mail luidt voorts, voor zover relevant, als volgt:

“Ik heb de betaling van de proceskosten nog steeds niet ontvangen. Ik zal daarom vandaag een herinnering sturen. Jij bevestigde mij onlangs dat je het niet nodig vindt dat ik met je mee ga naar de zitting op 14 december a.s. Ik zal dat dus dan ook niet doen. (…)”

2.3 Een e-mail van klager aan verweerster van 2 december 2016 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Ik heb u GEEN opdracht gegeven, voor de bestudering van

Bestuderen verweer belastingdienst (…)dus ben ook niet van plan om dit bedrag te betalen!

Zou u mij de email willen sturen waarin staat dat het zorgkantoor niet in beroep gaat en het veroordeelde bedrag gaat betalen?”

2.4 In reactie hierop heeft verweerster bij e-mail van 2 december 2016 aan klager geschreven, voor zover relevant:

“Ik weet niet wat jou bezielt: maar een dergelijke reactie vind ik niet op zijn plaats: ik begrijp eerlijk gezegd ook niet waarom je plotseling zo vreemd naar mij toe reageert. jij belt mij in paniek en vraagt mij (weer)om je te helpen. De rechtbank stuurt mij de stukken en die lees ik dus door. Ik werk al lange tijd voor je en doe diverse dingen voor je; het is natuurlijk niet zo dat jij mij elke keer voor iedere individuele handeling die ik verricht opdracht moet geven Zo werkt het niet Peter! Ik accepteer jouw bezwaar dus niet. (…)”

2.5 Bij e-mail van 9 december 2016 heeft verweerster aan klager geschreven, voor zover relevant:

“Ik begrijp dat je een collega van mij hebt ingeschakeld om je bij te staan bij de zitting van de bestuursrechter a.s. woensdag. (…)

Uit jouw “overstap” naar een andere advocaat leid ik af dat je niet wilt dat ik je nog langer bijsta. Ik zal dan ook binnenkort het dossier afsluiten.

De betaling van het zorgkantoor heb ik nog niet binnen. Zodra dat het geval is zal ik met je afrekenen en het dossier definitief sluiten. (…)”

2.6 Op 9 december 2016 heeft verweerster op haar derdengeldenrekening een betaling ad € 1.038,- ontvangen. Op deze betaling heeft zij het bedrag van haar declaratie ad € 546,32 ingehouden. Het restant ad € 491,68 heeft zij aan klager uitgekeerd. Bij e-mail van 9 december 2016 heeft verweerster deze verrekening aan klager meegedeeld.

2.7 Een kantoorgenoot van verweerster die eerder zaken van klager had behartigd, had in het verleden aan klager een voorschot van € 500,- in rekening gebracht. Verweerster was niet op de hoogte van het betaalde voorschot. Nadat zij door klager daar op was gewezen, heeft zij op 9 december 2016 het voorschot aan klager terugbetaald.

2.8 Bij brief met bijlagen van 13 december 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) klager heeft geadviseerd op het rechtsgebied bestuursrecht (belastingzaken) waarop zij niet deskundig is;

b) zonder opdracht 2,1 uren in rekening heeft gebracht en zonder toestemming van klager een bedrag van € 261,36 van haar derdengeldenrekening naar haar eigen rekening heeft overgemaakt;

c) zich kwetsend heeft uitgelaten in haar e-mail aan klager van 2 december 2016.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Dit klachtonderdeel ziet op de kwaliteit van de door verweerster aan klager verleende dienstverlening. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2 Verweerster voert aan dat zij zich niet herkent in dit klachtonderdeel. Gelet op haar erfrechtelijke specialisatie meent verweerster dat zij voldoende gespecialiseerd was om klager bij te staan. Daar komt bij dat zij in een andere bestuursrechtelijke procedure voor klager een goed resultaat heeft behaald, met oplegging van een proceskostenveroordeling ten gunste van klager.

5.3 De raad volgt verweerster in haar verweer. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerster niet voldoende deskundig zou zijn om klager bij te staan in de bestuursrechtelijke kwestie. Daar komt bij dat klager heeft nagelaten voldoende concreet te maken waarop hij dit klachtonderdeel baseert. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Klachtonderdeel b valt uiteen in twee subonderdelen: klager stelt dat verweerster ten onrechte 2,1 uur in rekening heeft gebracht voor het bestuderen van het verweerschrift van de belastingdienst, waar hij geen toestemming voor zou hebben gegeven. Voorts stelt klager dat verweerster zonder zijn toestemming de kosten daarvan zou hebben verrekend met het bedrag dat uit hoofde van een proceskostenveroordeling aan hem toekwam.

5.5 Verweerster voert aan dat klager haar op 31 augustus 2016 telefonisch heeft verzocht het verweerschrift te bestuderen. Op 14 september 2016 heeft zij klager geschreven dat zij inmiddels het verweerschrift had gelezen. Klager heeft daar toen geen bezwaar tegen gemaakt. Omdat zij al werkzaamheden voor klager verrichte, was er geen aparte opdracht nodig voor deze werkzaamheden. Zij was derhalve gerechtigd de werkzaamheden aan hem in rekening te brengen. In haar e-mail van 2 december 2016 heeft verweerster aan klager uiteen gezet waarom zij zich niet kon vinden in zijn bezwaar om een deel van haar factuur niet te voldoen. Hierop heeft zij geen reactie van klager ontvangen. Verweerster heeft vervolgens de declaratie verrekend met de betaling op haar derdengeldenrekening, vanwege de ongelukkige en tijdrovende ervaring met de incasso van eerdere declaraties van klager in 2016 en het feit dat naar haar mening de discussie over het ene uur dat klager niet wilde betalen was uitgekristalliseerd, nu klager niet meer had gereageerd op haar e-mail van 2 december 2016. Verweerster erkent dat deze verrekening wellicht niet chique was, maar gelet op de omstandigheden was de verrekening wel gerechtvaardigd, aldus verweerster. Verweerster voert tot slot aan dat zij er in eerste instantie niet van op de hoogte was dat klager een voorschot had voldaan. Als zij had geweten van het voorschot, had zij haar declaratie daarmee verrekend. Tot die verrekening was zij alleen al op grond van haar algemene voorwaarden gerechtigd.

5.6 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de specificatie bij de declaratie over de maanden september tot en met november 2016. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, begrijpt de raad dat klager uitsluitend bezwaar maakt tegen het uur dat verweerster heeft besteed aan het bestuderen van het verweerschrift, niet tegen de overige tijd die verweerster aan zijn zaak heeft besteed.

5.7 Anders dan klager stelt, is de raad van oordeel dat verweerster wel gerechtigd was om de werkzaamheden die zagen op het bestuderen van het verweerschrift van de belastingdienst aan klager in rekening te brengen. Er was sprake van een doorlopende opdracht van klager aan verweerster om zijn belangen te behartigen. Nu klager niet heeft betwist dat verweerster de genoemde werkzaamheden heeft verricht, diende hij de tijd die daarmee was gemoeid ook te vergoeden. Het klachtonderdeel is op dat punt dan ook ongegrond.

5.8 Ten aanzien van de verrekening van de declaratie met de derdengelden overweegt de raad als volgt. Een advocaat dient de ondubbelzinnige instemming van zijn cliënt voor de verrekening van een declaratie met (de cliënt toekomende) derdengelden te vragen, te verkrijgen en schriftelijk te bevestigen met het oog op een specifieke declaratie en een concreet bedrag. Dit volgt uit Gedragsregel 28 en artikel 6.19 van de Verordening op de advocatuur. In dit geval ontbreekt een dergelijke schriftelijke bevestiging (met het oog op een specifieke declaratie) van klager. Overigens is de raad ook niet gebleken dat klager anderszins ondubbelzinnig heeft ingestemd met het verrekenen van de declaratie over de maanden september tot en met november 2016 met de door verweerster ontvangen derdengelden. De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerster derdengelden heeft verrekend in strijd met de daarvoor geldende regels. Dit valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel b) is dan ook gedeeltelijk, ten aanzien van de verrekening, gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.9 Verweerster voert aan dat zij het betreurt dat de opmerkingen in haar e-mail van 2 december 2016 zo’n effect hebben gehad op klager. Dat was niet haar bedoeling. Zij is zich bewust van de kwetsbaarheden van klager, die aan Asperger lijdt, en meent dat zij daar altijd op een fatsoenlijke manier mee om is gegaan.

5.10 De raad overweegt als volgt. De toon van de betreffende e-mail van verweerster is weliswaar direct, maar deze wordt later ook weer genuanceerd. Verweerster zet in de e-mail verder uiteen waarom zij van mening was dat zij de voor klager verrichte werkzaamheden in rekening mocht brengen. Dit strookt ook met de overige correspondentie van verweerster aan klager die uit het dossier kenbaar is. Hieruit komt het beeld naar voren dat verweerster klager steeds op een directe en heldere manier heeft aangesproken, die kennelijk voor hem het meest duidelijk was. Onder deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerster door het sturen van haar e-mail van 2 december 2016 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat klachtonderdeel c) ongegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door haar declaratie te verrekenen met gelden die zij voor klager onder zich hield op haar derdengeldenrekening. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad echter tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij weegt de raad mee dat verweerster ter zitting haar excuses aan klager heeft aangeboden en dat verweerster geen relevante tuchtrechtelijke antecedenten heeft.

6.2 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b gedeeltelijk gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van

€ 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 30 juni 2017

verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het gedeeltelijk gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 juni 2017

in de zaak 17-278/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 december 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 6 april 2017 met kenmerk 4016-0872 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 17, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Het kantoor van verweerster heeft klager sinds 11 april 2014 bijgestaan in een erfrechtkwestie. Verweerster heeft namens klager een procedure inzake het PGB gevoerd. Het beroep is gegrond verklaard en in november 2016 zou de kostenveroordeling op de derdengeldenrekening van verweerster worden voldaan.

2.2 Bij e-mail van 2 december 2016 heeft verweerster aan klager haar declaratie gestuurd voor haar werkzaamheden vanaf september tot en met november 2016. De declaratie bedraagt, inclusief BTW, € 546,32. Uit de specificatie bij de declaratie volgt dat verweerster 1 uur heeft besteed aan “bestuderen verweer belastingdienst”. De e-mail luidt voorts, voor zover relevant, als volgt:

“Ik heb de betaling van de proceskosten nog steeds niet ontvangen. Ik zal daarom vandaag een herinnering sturen. Jij bevestigde mij onlangs dat je het niet nodig vindt dat ik met je mee ga naar de zitting op 14 december a.s. Ik zal dat dus dan ook niet doen. (…)”

2.3 Een e-mail van klager aan verweerster van 2 december 2016 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Ik heb u GEEN opdracht gegeven, voor de bestudering van

Bestuderen verweer belastingdienst (…)dus ben ook niet van plan om dit bedrag te betalen!

Zou u mij de email willen sturen waarin staat dat het zorgkantoor niet in beroep gaat en het veroordeelde bedrag gaat betalen?”

2.4 In reactie hierop heeft verweerster bij e-mail van 2 december 2016 aan klager geschreven, voor zover relevant:

“Ik weet niet wat jou bezielt: maar een dergelijke reactie vind ik niet op zijn plaats: ik begrijp eerlijk gezegd ook niet waarom je plotseling zo vreemd naar mij toe reageert. jij belt mij in paniek en vraagt mij (weer)om je te helpen. De rechtbank stuurt mij de stukken en die lees ik dus door. Ik werk al lange tijd voor je en doe diverse dingen voor je; het is natuurlijk niet zo dat jij mij elke keer voor iedere individuele handeling die ik verricht opdracht moet geven Zo werkt het niet Peter! Ik accepteer jouw bezwaar dus niet. (…)”

2.5 Bij e-mail van 9 december 2016 heeft verweerster aan klager geschreven, voor zover relevant:

“Ik begrijp dat je een collega van mij hebt ingeschakeld om je bij te staan bij de zitting van de bestuursrechter a.s. woensdag. (…)

Uit jouw “overstap” naar een andere advocaat leid ik af dat je niet wilt dat ik je nog langer bijsta. Ik zal dan ook binnenkort het dossier afsluiten.

De betaling van het zorgkantoor heb ik nog niet binnen. Zodra dat het geval is zal ik met je afrekenen en het dossier definitief sluiten. (…)”

2.6 Op 9 december 2016 heeft verweerster op haar derdengeldenrekening een betaling ad € 1.038,- ontvangen. Op deze betaling heeft zij het bedrag van haar declaratie ad € 546,32 ingehouden. Het restant ad € 491,68 heeft zij aan klager uitgekeerd. Bij e-mail van 9 december 2016 heeft verweerster deze verrekening aan klager meegedeeld.

2.7 Een kantoorgenoot van verweerster die eerder zaken van klager had behartigd, had in het verleden aan klager een voorschot van € 500,- in rekening gebracht. Verweerster was niet op de hoogte van het betaalde voorschot. Nadat zij door klager daar op was gewezen, heeft zij op 9 december 2016 het voorschot aan klager terugbetaald.

2.8 Bij brief met bijlagen van 13 december 2016 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) klager heeft geadviseerd op het rechtsgebied bestuursrecht (belastingzaken) waarop zij niet deskundig is;

b) zonder opdracht 2,1 uren in rekening heeft gebracht en zonder toestemming van klager een bedrag van € 261,36 van haar derdengeldenrekening naar haar eigen rekening heeft overgemaakt;

c) zich kwetsend heeft uitgelaten in haar e-mail aan klager van 2 december 2016.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Dit klachtonderdeel ziet op de kwaliteit van de door verweerster aan klager verleende dienstverlening. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2 Verweerster voert aan dat zij zich niet herkent in dit klachtonderdeel. Gelet op haar erfrechtelijke specialisatie meent verweerster dat zij voldoende gespecialiseerd was om klager bij te staan. Daar komt bij dat zij in een andere bestuursrechtelijke procedure voor klager een goed resultaat heeft behaald, met oplegging van een proceskostenveroordeling ten gunste van klager.

5.3 De raad volgt verweerster in haar verweer. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerster niet voldoende deskundig zou zijn om klager bij te staan in de bestuursrechtelijke kwestie. Daar komt bij dat klager heeft nagelaten voldoende concreet te maken waarop hij dit klachtonderdeel baseert. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Klachtonderdeel b valt uiteen in twee subonderdelen: klager stelt dat verweerster ten onrechte 2,1 uur in rekening heeft gebracht voor het bestuderen van het verweerschrift van de belastingdienst, waar hij geen toestemming voor zou hebben gegeven. Voorts stelt klager dat verweerster zonder zijn toestemming de kosten daarvan zou hebben verrekend met het bedrag dat uit hoofde van een proceskostenveroordeling aan hem toekwam.

5.5 Verweerster voert aan dat klager haar op 31 augustus 2016 telefonisch heeft verzocht het verweerschrift te bestuderen. Op 14 september 2016 heeft zij klager geschreven dat zij inmiddels het verweerschrift had gelezen. Klager heeft daar toen geen bezwaar tegen gemaakt. Omdat zij al werkzaamheden voor klager verrichte, was er geen aparte opdracht nodig voor deze werkzaamheden. Zij was derhalve gerechtigd de werkzaamheden aan hem in rekening te brengen. In haar e-mail van 2 december 2016 heeft verweerster aan klager uiteen gezet waarom zij zich niet kon vinden in zijn bezwaar om een deel van haar factuur niet te voldoen. Hierop heeft zij geen reactie van klager ontvangen. Verweerster heeft vervolgens de declaratie verrekend met de betaling op haar derdengeldenrekening, vanwege de ongelukkige en tijdrovende ervaring met de incasso van eerdere declaraties van klager in 2016 en het feit dat naar haar mening de discussie over het ene uur dat klager niet wilde betalen was uitgekristalliseerd, nu klager niet meer had gereageerd op haar e-mail van 2 december 2016. Verweerster erkent dat deze verrekening wellicht niet chique was, maar gelet op de omstandigheden was de verrekening wel gerechtvaardigd, aldus verweerster. Verweerster voert tot slot aan dat zij er in eerste instantie niet van op de hoogte was dat klager een voorschot had voldaan. Als zij had geweten van het voorschot, had zij haar declaratie daarmee verrekend. Tot die verrekening was zij alleen al op grond van haar algemene voorwaarden gerechtigd.

5.6 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de specificatie bij de declaratie over de maanden september tot en met november 2016. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, begrijpt de raad dat klager uitsluitend bezwaar maakt tegen het uur dat verweerster heeft besteed aan het bestuderen van het verweerschrift, niet tegen de overige tijd die verweerster aan zijn zaak heeft besteed.

5.7 Anders dan klager stelt, is de raad van oordeel dat verweerster wel gerechtigd was om de werkzaamheden die zagen op het bestuderen van het verweerschrift van de belastingdienst aan klager in rekening te brengen. Er was sprake van een doorlopende opdracht van klager aan verweerster om zijn belangen te behartigen. Nu klager niet heeft betwist dat verweerster de genoemde werkzaamheden heeft verricht, diende hij de tijd die daarmee was gemoeid ook te vergoeden. Het klachtonderdeel is op dat punt dan ook ongegrond.

5.8 Ten aanzien van de verrekening van de declaratie met de derdengelden overweegt de raad als volgt. Een advocaat dient de ondubbelzinnige instemming van zijn cliënt voor de verrekening van een declaratie met (de cliënt toekomende) derdengelden te vragen, te verkrijgen en schriftelijk te bevestigen met het oog op een specifieke declaratie en een concreet bedrag. Dit volgt uit Gedragsregel 28 en artikel 6.19 van de Verordening op de advocatuur. In dit geval ontbreekt een dergelijke schriftelijke bevestiging (met het oog op een specifieke declaratie) van klager. Overigens is de raad ook niet gebleken dat klager anderszins ondubbelzinnig heeft ingestemd met het verrekenen van de declaratie over de maanden september tot en met november 2016 met de door verweerster ontvangen derdengelden. De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerster derdengelden heeft verrekend in strijd met de daarvoor geldende regels. Dit valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel b) is dan ook gedeeltelijk, ten aanzien van de verrekening, gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.9 Verweerster voert aan dat zij het betreurt dat de opmerkingen in haar e-mail van 2 december 2016 zo’n effect hebben gehad op klager. Dat was niet haar bedoeling. Zij is zich bewust van de kwetsbaarheden van klager, die aan Asperger lijdt, en meent dat zij daar altijd op een fatsoenlijke manier mee om is gegaan.

5.10 De raad overweegt als volgt. De toon van de betreffende e-mail van verweerster is weliswaar direct, maar deze wordt later ook weer genuanceerd. Verweerster zet in de e-mail verder uiteen waarom zij van mening was dat zij de voor klager verrichte werkzaamheden in rekening mocht brengen. Dit strookt ook met de overige correspondentie van verweerster aan klager die uit het dossier kenbaar is. Hieruit komt het beeld naar voren dat verweerster klager steeds op een directe en heldere manier heeft aangesproken, die kennelijk voor hem het meest duidelijk was. Onder deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerster door het sturen van haar e-mail van 2 december 2016 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat klachtonderdeel c) ongegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door haar declaratie te verrekenen met gelden die zij voor klager onder zich hield op haar derdengeldenrekening. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad echter tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij weegt de raad mee dat verweerster ter zitting haar excuses aan klager heeft aangeboden en dat verweerster geen relevante tuchtrechtelijke antecedenten heeft.

6.2 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b gedeeltelijk gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van

€ 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 30 juni 2017 verzonden.