ECLI:NL:TADRAMS:2017:146 Raad van Discipline Amsterdam 17-386/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:146
Datum uitspraak: 23-06-2017
Datum publicatie: 30-06-2017
Zaaknummer(s): 17-386/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 juni 2017

in de zaak 17-386/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 mei 2017 met kenmerk 4016-0216, door de raad ontvangen op 12 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 In juli 2013 is de zoon van klaagster (tevens stiefzoon van klager; hierna ‘de zoon’) plotseling overleden. De zoon had samen met zijn echtgenote (hierna ‘de echtgenote’) een vennootschap, die een sportschool exploiteerde. De sportschool werd ten tijde van het overlijden van de zoon uitsluitend gerund door de zoon; de relatie tussen de zoon en de echtgenote was inmiddels voorbij.

Geschil met de vennootschap van de zoon en de echtgenote

1.2 Klagers hebben na het overlijden van de zoon geprobeerd de sportschool draaiende te houden en verschillende schulden voor de sportschool voldaan.

1.3 Namens klagers heeft een kantoorgenoot van verweerster, mr. L, de vennootschap van de zoon en de echtgenote gedagvaard en gevorderd haar te veroordelen tot vergoeding van drie door klagers ten bate van de sportschool betaalde bedragen van in totaal € 26.950,-. In het kader van deze procedure heeft mr. L conservatoir beslag doen leggen op roerende zaken.

1.4 Op enig moment heeft verweerster de behandeling van het geschil tussen klagers en de vennootschap van de zoon en de echtgenote (zie hiervoor, 1.3) van mr. L overgenomen. Verweerster heeft namens klagers op 16 oktober 2015 hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank van 2 juli 2014 en 22 juli 2015 en een andere vennootschap van de zoon gedagvaard.

1.5 Bij e-mail van 8 januari 2016 heeft verweerster klagers onder meer geschreven:

“Eerder deze week hebben wij besproken of wij alsnog conservatoir beslag zouden laten leggen op de inventaris van [de vennootschap]. [Mr. L] heeft destijds alleen beslag laten leggen op de bankrekeningen (dit beslag trof geen doel). Gelet op het feit dat ik snel arrest verwacht, spraken wij af dat ik niet alsnog conservatoir beslag laat leggen om de kosten daarvan te besparen en te voorkomen dat jullie schadeplichtig zijn wanneer het hof de vordering onverhoopt afwijst. Als het hof de vordering toewijst kunnen we met het arrest direct executoriaal beslag laten leggen en de vordering incasseren. (…)

Tot slot bespraken wij dat wij geen bezwaar zullen maken tegen de voorgenomen onderhandse verkoop van de loods (…)”

Geschil met de echtgenote over woning en nalatenschap

1.6 De zoon woonde met de twee kinderen van hem en de echtgenote op de bovenste twee etages van een pand dat in eigendom toebehoort aan klagers. Direct na het overlijden van de zoon is de echtgenote met toestemming van klagers teruggekeerd in de woning om bij de kinderen te kunnen zijn.

1.7 Verweerster heeft klagers bijgestaan in een geschil met de echtgenote: de echtgenote heeft de woning eind oktober 2013 weer verlaten en daarbij schade aan de woning veroorzaakt en allerlei zaken meegenomen die in eigendom toebehoorden aan klagers. Daarnaast zou volgens klagers sprake zijn van een huurschuld (volgens klagers zou de echtgenote de woning hebben onderverhuurd) en diende de echtgenote de woning terug te brengen in de oude staat.

1.8 Verweerster heeft namens klagers met de toenmalige advocaten van de echtgenote onderhandeld over een minnelijke regeling voor het huurgeschil, en voor de zaken uit de nalatenschap van de zoon die de echtgenote zich volgens klagers wederrechtelijk had toegeëigend. De onderhandelingen tussen de advocaten hebben uiteindelijk niet tot een minnelijke regeling geleid.

1.9 Eind juni 2014 is besloten de echtgenote te dagvaarden in verband met de huurschuld en de vorderingen van klagers op de nalatenschap van de zoon. In verband met deze vorderingen heeft verweerster beslag doen leggen op de loods van de zoon. De loods is inmiddels na aanzegging van de executie onderhands verkocht door de hypotheekhouder. Het beslag rust thans op de overwaarde, die wordt bewaard door de notaris die met de executieverkoop is belast.

1.10 Volgens het boedelregister was ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in juni 2014 sprake van een onbeheerde nalatenschap. Verweerster heeft de rechtbank namens klagers verzocht een vereffenaar te benoemen. Tijdens de procedure tot benoeming van een vereffenaar is gebleken dat de erfgenaam van de zoon, een (eerdere) ex-partner van hem (hierna ‘mevrouw R’), de nalatenschap op 21 juli 2014 had verworpen en dat de echtgenote de nalatenschap vervolgens op 9 oktober 2014 namens zichzelf en haar minderjarige kinderen beneficiair heeft aanvaard. Zij wilde de nalatenschap zelf vereffenen. De rechtbank heeft haar daartoe in de gelegenheid gesteld en heeft het verzoek van klagers tot benoeming van een vereffenaar afgewezen.

1.11 In overleg met klagers is vervolgens besloten om de bodemprocedure (zie 1.9) te schorsen in afwachting van de afwikkeling van de nalatenschap door de echtgenote. Verweerster heeft met de advocaat van de echtgenote getracht om tot een minnelijke regeling te komen, hetgeen niet is gelukt. Omdat de afwikkeling van de nalatenschap uitbleef, heeft verweerster namens klagers wederom een verzoek ingediend tot het benoemen van een vereffenaar.

Geschil met vakantiepark

1.12 Verweerster heeft klagers ook bijgestaan in een geschil met een vakantiepark in Opmeer, waar klagers een viertal percelen in eigendom hebben. Op 13 mei 2015 heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden. Klagers zijn door de rechtbank in het ongelijk gesteld. Verweerster heeft namens klagers hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.

Beëindigen werkzaamheden en bemiddelingsverzoek/klacht

1.13 Op 29 februari 2016 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klagers bericht:

“Vanochtend heb ik het gesprek met [klager] voortijdig beëindigd. Ik begrijp dat jullie dat niet kunnen waarderen, maar een redelijk gesprek over de stand van zaken bleek niet mogelijk. Het lijkt mij een goed idee om morgen of overmorgen de zaak opnieuw te bespreken, als de gemoederen weer wat zijn bedaard. Ik neem contact met jullie op.”

1.14 Op 3 maart 2016 heeft verweerster klagers meegedeeld dat de vertrouwensband tussen hen onherstelbaar is geschaad en dat de samenwerking tussen hen om die reden ophoudt. Tevens heeft zij klagers meegedeeld dat zolang zij geen andere advocaat hebben gevonden, zij de zaken blijft behandelen.

1.15 Klagers hebben de deken in maart 2016 gevraagd om te bemiddelen tussen hen en verweerster. Dit verzoek is doorgestuurd naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland alwaar verweerster praktijk hield. De bemiddeling heeft geen resultaat gehad, waarna klagers de kwestie als klacht behandeld wensten te zien. De deken Midden-Nederland heeft de zaak op 10 juni 2016 overgedragen aan de Amsterdamse deken, in verband met de verhuizing van verweerster als advocaat van Almere naar Amsterdam.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) op verzoek van klagers beslag is gelegd op alles met betrekking tot de sportschool en de loods van de zoon, maar de beslagen objecten nu toch verkocht blijken te zijn;

b) zij geen contact heeft gezocht met de ex-partner van de zoon (en erfgenaam);

c) zij stelt meerdere keren contact te hebben gehad met de notaris van klagers, terwijl de notaris van klagers heeft verklaard dat hiervan geen sprake is geweest;

d) er sprake is van een complot: er is sprake van belangenverstrengeling aangezien de advocaat van de wederpartij alles in overleg met verweerster regelt. Verweerster geeft de advocaat iedere keer akkoord voor allerlei uitstellen. Daarnaast heeft verweerster een vereffeningsprocedure stop gezet zonder overleg met klagers, die dit van de rechtbank hebben moeten horen;

e) zij tijdens een telefoongesprek met klagers een toon heeft aangeslagen waarvan de honden geen brood lusten en vervolgens de hoorn erop heeft gegooid;

f) zij tijdens een zitting waarbij zij klagers bijstond vrijwel niets heeft gezegd;

g) klagers met een kantoorgenoot van verweerster hebben gesproken over verweerster, die het werk van verweerster in het vervolg eerst zou controleren waarna het aan klagers zou worden gestuurd. Verweerster heeft hieraan echter niet willen meewerken;

h) zij excessief heeft gedeclareerd;

i) de kwestie te lang duurt zonder geldige reden;

j) klagers het idee hebben dat verweerster zich tegen hen heeft gekeerd;

k) zij ondanks opdracht daartoe van klagers de administratie niet heeft opgevraagd om die vervolgens door een erkend bureau te laten doorlichten en berekeningen te laten maken;

l) zij geen bezwaar heeft gemaakt bij de rechtbank in verband met de overname van het testament, hetgeen onder dwang is gebeurd;

m) zij geen klacht heeft ingediend bij de rechtbank over de notaris, de advocaat en de boekhouder van de echtgenote;

n) er bij de rechtbank niets bekend is over hoger beroepen, terwijl de kantoorgenoot van verweerster in oktober 2015 heeft beloofd dit in te stellen.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Verweerster heeft aangevoerd dat in overleg met klagers is besloten om in hoger beroep niet opnieuw beslag te leggen op de inboedel van de vennootschap. Een en ander is ook bevestigd in de e-mail van verweerster aan klagers van 8 januari 2016 (zie hiervoor, 1.5). Verweerster heeft voorts onbetwist gesteld dat er conservatoir beslag rust op de overwaarde van de loods (zie ook hiervoor, 1.9). Gelet hierop is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en l)

4.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat klagers niet bekend waren met de inhoud van het testament van de zoon of met het feit dat mevrouw R daarin als begunstigde was aangewezen. Klagers zijn er pas in het najaar van 2014 mee bekend geworden dat mevrouw R erfgenaam was, maar de nalatenschap heeft verworpen. Verweerster heeft nooit contact met mevrouw R opgenomen, omdat daartoe geen reden was. Pas nadat verweerster haar werkzaamheden voor klagers had gestaakt, hebben zij zich op het standpunt gesteld dat mevrouw R de erfenis onder dwang van de echtgenote zou hebben verworpen en dat verweerster contact met haar had moeten opnemen, aldus verweerster.

4.5 De voorzitter overweegt dat klagers hun klacht, tegenover het verweer van verweerster, niet hebben onderbouwd. Derhalve is niet gebleken dat het verweerster tuchtrechtelijk te verwijten valt dat zij geen contact heeft opgenomen met mevrouw R en evenmin dat zij geen bezwaar heeft gemaakt bij de rechtbank met betrekking tot het verwerpen door mevrouw R van de nalatenschap van de zoon. Klachtonderdelen b) en l) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Verweerster betwist dat zij heeft gesteld dat zij meerdere keren contact heeft gehad met de notaris van klagers; zij heeft contact opgenomen met de notaris die was belast met de executoriale verkoop van de loods in opdracht van de hypotheekhouder (zie hiervoor, 1.9) en in 2013/2014 met de notaris die het testament van de zoon bezwaarde. Hiertegenover hebben klagers hun klacht niet onderbouwd. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.7 Verweerster betwist dat sprake is van een complot. Er hebben met toestemming van klagers twee gesprekken plaatsgevonden met de advocaat van de echtgenote over een mogelijke schikking. Hierover is geen overeenstemming bereikt. Verweerster heeft geen vereffeningsprocedure stopgezet. Wel is de bodemprocedure van klagers tegen de echtgenote geschorst in afwachting van de afwikkeling van de nalatenschap. Dit lag voor de hand aangezien de vorderingen in de bodemprocedure grotendeels vorderingen op de nalatenschap zijn. De advocaat van de echtgenote heeft verweerster voorts nooit om toestemming voor uitstel gevraagd, aldus verweerster.

4.8 De voorzitter overweegt dat klagers hun klacht, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster, niet hebben onderbouwd. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.9 Verweerster heeft erkend dat zij tijdens het telefoongesprek op 29 februari 2016 haar geduld heeft verloren en dat zij juist daarom het gesprek voortijdig heeft beëindigd. Zij heeft dit eerst aangekondigd en zij heeft direct daarna per e-mail meegedeeld dat zij contact met klagers zou opnemen wanneer de gemoederen wat waren bedaard (zie 1.13), hetgeen zij vervolgens heeft gedaan, aldus verweerster.

4.10 De voorzitter overweegt dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het telefoongesprek te beëindigen. Zij heeft ook aan klagers uitgelegd waarom zij dat heeft gedaan. Dat verweerster tijdens het telefoongesprek dingen heeft gezegd die een behoorlijk advocaat niet betamen, is de voorzitter niet gebleken. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.11 Dit klachtonderdeel ziet op de comparitie in de zaak tegen het vakantiepark (zie hiervoor, 1.12). Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij vrijwel niets heeft gezegd op deze comparitie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij de door de griffier gemaakte zittingsaantekeningen als productie overgelegd. Hiertegenover hebben klagers hun klacht niet onderbouwd. Klachtonderdeel f) is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.12 Verweerster heeft aangevoerd dat zij na het gesprek met klagers in oktober 2015 al haar werkzaamheden – zoals met klagers was afgesproken – telkens heeft afgestemd met haar kantoorgenoot. Hiertegenover hebben klagers hun klacht niet onderbouwd. Klachtonderdeel g) is ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.13 De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren.

4.14 Verweerster heeft aan de hand van bewijsstukken (declaratielijst) onderbouwd dat zij niet het door klagers in hun klacht genoemde bedrag van € 91.000,-, maar een bedrag van (in totaal) € 30.293,- (incl. kantoorkosten en BTW) aan klagers heeft gedeclareerd. Dat dit bedrag excessief is, hebben klagers, mede gelet op de door verweerster voor klagers verrichte werkzaamheden, onvoldoende onderbouwd. Ook klachtonderdeel h) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

4.15 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster dat de kwestie te lang heeft geduurd. Klagers hebben echter op geen enkele manier onderbouwd dat dit te wijten is geweest aan verweerster. Klachtonderdeel i) in eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

4.16 Klagers verwijten verweerster in dit klachtonderdeel dat zij zich tegen hen heeft gekeerd, bijvoorbeeld omdat zij opeens van mening was dat klager geen eigenaar was van de auto waarvan het kentekenbewijs was gestolen. Verweerster heeft echter aangevoerd dat zij zich altijd op het standpunt heeft gesteld dat de eigendom van de auto niet aan klager(s) toebehoort. Hiertegenover hebben klagers hun klacht niet onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van klagers dat verweerster zich tegen hen heeft gekeerd. Klachtonderdeel j) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen k) en m)

4.17 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.18 Klagers hebben niet onderbouwd dat zij verweerster hebben gevraagd de administratie in Purmerend op te vragen en een klacht in te dienen over de notaris, de advocaat en de boekhouder van de echtgenote (en dat zij dat heeft geweigerd). Reeds gelet hierop zijn klachtonderdelen k) en m) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel n)

4.19 Verweerster heeft met bewijsstukken onderbouwd dat er in verschillende procedures die zij namens klagers heeft gevoerd wel degelijk hoger beroep is ingesteld. Hiertegenover hebben klagers hun klacht niet onderbouwd. Het is de voorzitter dan ook niet duidelijk in welke zaak er geen hoger beroep is ingesteld terwijl dit wel beloofd was. Ook klachtonderdeel n) is mitsdien kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.20 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 23 juni 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift verzonden op 23 juni 2017.