ECLI:NL:TADRAMS:2017:127 Raad van Discipline Amsterdam 16-976/A/A 16-977/A/A 16-978/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:127
Datum uitspraak: 30-05-2017
Datum publicatie: 06-06-2017
Zaaknummer(s):
  • 16-976/A/A
  • 16-977/A/A
  • 16-978/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaten deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Onder meer is niet gebleken dat verweerders excessief hebben gedeclareerd of dat zij onjuist hebben gehandeld door rechtsmaatregelen te nemen tegen klager.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 mei 2017

in de zaken 16-976/A/A, 16-977/A/A en 16-978/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 6 maart 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerders.

1.2 Bij brief aan de raad van 20 oktober 2016 met kenmerk PvRA/AvO/MvdS, door de raad ontvangen op 21 oktober 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 april in aanwezigheid van klager en verweerders sub 1 en 2. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 54.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft zich in september 2010 tot het kantoor van verweerders gewend om bezwaar te maken tegen een fiscale aanslag.

2.2 In de algemene voorwaarden van het kantoor van verweerders is opgenomen dat de cliënt afziet van bijstand op basis van gefinancierde rechtshulp.

2.3 Verweerders hebben bij diverse instanties procedures voor klager gevoerd. Verweerders en klager zijn eerst tweemaal overeengekomen dat de rechtsbijstand op basis van een prijsafspraak zou plaatsvinden. Deze afspraken zijn op 27 september 2010 respectievelijk 21 maart 2011 schriftelijk vastgelegd. Vervolgens is op 15 juli 2011 overeengekomen dat verweerders vanaf dat moment tegen een uurtarief werkzaamheden zouden verrichten.

2.4 De facturen voor de periode tussen oktober 2010 en oktober 2013 zijn door klager betaald. Klager heeft de laatste vier declaraties uit de periode tussen oktober 2013 en juli 2014 voor een totaalbedrag van € 4.705,52 onbetaald gelaten. Op 13 maart 2014 heeft klager toegezegd de op dat moment openstaande declaraties te zullen voldoen.

2.5 Verweerders zijn begin september 2014 eerst een kortgedingprocedure en in oktober 2014 een bodemprocedure gestart in verband met het uitblijven van betaling van deze declaraties. De rechtbank heeft klager op 1 april 2015 veroordeeld tot betaling van de declaraties.

2.6 In elk geval vanaf 1 januari 2015 hanteert het kantoor van verweerders een klachtenregeling. Daarin staat vermeld dat indien partijen er onderling niet uitkomen, de klacht wordt voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur. Partijen hebben sindsdien gecorrespondeerd over de bevoegdheid van de Geschillencommissie Advocatuur om na de uitspraak in de bodemprocedure alsnog over de onbetaald gebleven declaraties te oordelen.

2.7 Op 19 februari 2016 heeft het kantoor van verweerders het vonnis van de civiele bodemrechter aan klager laten betekenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) ten onrechte geen overleg hebben gevoerd met klager over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, terwijl klager daar wel recht op had;

b) voor zover zij zouden stellen dat klager ervoor heeft gekozen geen gebruik te willen maken van de gefinancierde rechtsbijstand, zij dit niet schriftelijk hebben vastgelegd;

c) klager niet vooraf hebben gewezen op de financiële consequenties van de opdracht;

d) met de vier laatste declaraties excessief hebben gedeclareerd;

e) de betwiste vordering aan de civiele rechter hebben voorgelegd;

f) niet over een klachtenregeling zoals beschreven in artikel 6.28 van de Voda beschikken;

g) onduidelijkheid hebben laten bestaan over de datum van het wijzigen van de algemene voorwaarden van hun kantoor;

h) het vonnis aan klager hebben betekend terwijl partijen waren overeengekomen om het geschil waarin vonnis is gewezen voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.2 De raad stelt voorop dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen. In dit licht is het in zijn algemeenheid onvoldoende om in de algemene voorwaarden op te nemen dat de cliënt afziet van bijstand op basis van gefinancierde rechtshulp.

4.3 Voordat de raad echter toekomt aan de beoordeling of verweerders aan hun verplichtingen op dit gebied hebben voldaan, dient allereerst te worden nagegaan of klager kan worden ontvangen in deze onderdelen van zijn klacht. Ingevolge artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.4 Vast staat dat de desbetreffende financiële afspraken in 2010 en 2011 zijn gemaakt. Klager was derhalve op dat moment bekend met het handelen waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft op 6 maart 2015 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerders. Aangezien het klaagschrift is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten van verweerders waarop de klacht betrekking heeft zal de raad de klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46g lid1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren. Het feit dat klager gedurende de gehele klaagtermijn nog cliënt was bij verweerders doet aan het voorgaande niet af.

4.5 Ten overvloede merkt de raad het volgende op. Klager is zelf 35 jaar als advocaat werkzaam geweest. Hij heeft erkend uit die hoedanigheid op de hoogte te zijn van de voorwaarden die gelden voor het in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Hij heeft bovendien ter zitting erkend dat hij de algemene voorwaarden van het kantoor van verweerders heeft gelezen. Op grond van deze omstandigheden zou de raad, ook indien klager ontvankelijk zou zijn geweest in deze klachtonderdelen, tot het oordeel zijn gekomen dat deze onderdelen niet gegrond kunnen worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken. Meer algemeen is hij verplicht zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Voorts dient hij zijn cliënt op de hoogte te stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk tegenover zijn cliënt had geschat. Daarbij dient hij het maken van onnodige kosten te vermijden.

4.7 Verweerders hebben klager eerst bijgestaan op basis van een prijsafspraak. Over deze periode kan geen onduidelijkheid hebben bestaan over de financiële consequenties van de dienstverlening. Op 15 juli 2011 is overeengekomen om vanaf dat moment tegen een uurtarief werkzaamheden te verrichten. Hetgeen in alinea 4.3 is overwogen ten aanzien van de klaagtermijn in aanmerking nemende, komt de raad tot het oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens niet-ontvankelijk is nu er meer dan drie jaar zijn verstreken sinds de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat na 2011 sprake is geweest van gewijzigde omstandigheden van klager die noopten tot waarschuwing over de hoogte van de declaraties.

4.8 Op grond van het voorgaande verklaart de raad klachtonderdeel c) ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.9 Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Het tarief noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden onredelijk. Klager stelt dat er geen onderbouwing voor de werkzaamheden is gegeven die aan de betwiste declaraties ten grondslag liggen. Klager betwist echter niet dat verweerders in de periode van de betwiste declaraties werkzaamheden voor hem hebben verricht. Hij betwist evenmin dat verweerders hem desgevraagd urenspecificaties hebben toegestuurd. Hij heeft in maart 2014 zelfs toegezegd de op dat moment openstaande declaraties te zullen voldoen. Uit het voorgaande en hetgeen ter zitting is besproken is geenszins gebleken dat verweerders excessief hebben gedeclareerd. Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen e) en h)

4.10 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.11 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat de regel die een advocaat in beginsel verbiedt tegen een cliënt of oud-cliënt op te treden niet verhindert dat een advocaat een vordering op zijn (oud-)cliënt int, zo nodig door het nemen van rechtsmaatregelen. Dit geldt temeer nu uit het dossier niet naar voren is gekomen dat klager de vordering vóór het entameren van de incassoprocedure heeft betwist.

4.12 Het is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar dat het kantoor van verweerders het vonnis vervolgens aan klager heeft laten betekenen. Het feit dat de kans bestond dat de declaratiekwestie aan de Geschillencommissie Advocatuur zou worden voorgelegd, doet daarbij niet terzake. Anders dan klager stelt, zijn partijen niet overeengekomen dat de kwestie aan de Geschillencommissie zou worden voorgelegd. Verweerders hebben zich vanaf het begin op het standpunt gesteld dat zij de ontvankelijkheid van de Geschillencommissie betwisten. Klachtonderdelen e) en h) worden derhalve ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel f)

4.13 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Met betrekking tot dit in het algemeen belang gegeven voorschrift heeft klager niet (voldoende gemotiveerd) gesteld in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen doordat het kantoor van verweerders niet over een klachtenregeling zou beschikken. De raad zal daarom klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren. Overigens geldt dat klager niet heeft betwist dat het kantoor van verweerders op 1 januari 2015 weldegelijk over een klachtenregeling beschikte.

Ad klachtonderdeel g)

4.14 Anders dan klager is de raad niet van oordeel dat verweerders onduidelijkheid hebben laten bestaan over de datum waarop de algemene voorwaarden zijn gewijzigd. Vast is komen te staan dat de gewijzigde algemene voorwaarden op 18 februari 2015 ter griffie van de Rechtbank zijn gedeponeerd. Klachtonderdeel g) is derhalve eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b) en c) en f) niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdelen d), e), g) en h) ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo, R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 30 mei 2017 verzonden.