ECLI:NL:TADRAMS:2017:122 Raad van Discipline Amsterdam 17-328/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:122
Datum uitspraak: 22-05-2017
Datum publicatie: 29-05-2017
Zaaknummer(s): 17-328/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager is kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 22 mei 2017

in de zaak 17-328/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 26 april 2017 met kenmerk 4017-0039, door de raad ontvangen op 28 april 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Er is een geschil binnen de Verenging van Eigenaars van een pand in Amsterdam over een aanpassing van een gemeenschappelijk balkon van de eigenaren en van het dak van één van de eigenaren, de cliënt van verweerder.

1.2 Klager stelt gevolmachtigd te zijn om de drie andere eigenaressen van het pand (hierna ‘de eigenaressen) in het geschil te vertegenwoordigen. De eigenaressen worden in het geschil (ook) bijgestaan door een advocaat, mr. B.

1.3 Op 17 mei 2016 heeft er een bespreking plaatsgevonden waarbij onder meer verweerder, verweerders cliënt, de advocaat van de eigenaressen en klager aanwezig waren.

1.4 Op 11 januari 2017 heeft verweerder namens zijn cliënt bij de rechtbank een conclusie van antwoord ingediend. In die conclusie staat, voor zover hier relevant:

“Bijeenkomst op 17 mei 2016

40. [De cliënt van verweerder] betwist dat hij geen bezwaar zou hebben (gehad) tegen het realiseren van de verbreding, groenvoorziening, verwijdering van de scheidingswand. Of [de cliënt van verweerder] nu wel of geen bezwaren heeft tegen aanpassingen van het balkon e.d. is niet relevant. De vraag is of [de cliënt van verweerder] ter zake een overeenkomst heeft gesloten (…) en dat is niet het geval. Het hebben van geen bezwaar maakt niet dat er daardoor een overeenkomst is gesloten en er zakelijke rechten afgedwongen kunnen worden. (…) Ook op 17 mei 2016 is er geen enkele overeenkomst gesloten waarbij [de cliënt van verweerder] partij is.”

1.5 Klager heeft verweerder bij brief van 17 januari 2017 onder meer geschreven:

“Op dinsdag 17 mei 2016 bent u samen met uw cliënt (…) aanwezig geweest bij een ontmoeting (…)

Bij die gelegenheid heb ik uw cliënt driemaal de vraag gesteld of hij vanaf dat moment zou meewerken aan de uitvoering van de overeenkomst zoals besproken. Die vraag is driemaal bevestigend door uw cliënt beantwoord. Vervolgens heb ik aan u de vraag gesteld of u dat -als raadsman van uw cliënt- (…) had gehoord. Die vraag is door u eveneens (…) bevestigend beantwoord. Vervolgens hebben [de cliënt van verweerder] en ik daarop de overeenkomst met een handdruk bevestigd.

Gelet op de inhoud van uw conclusie van antwoord van 11 januari jl acht ik uw handelen daarom op gespannen voet staan met de waarheid (…)”

1.6 Bij e-mail van 18 januari 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“U doelt mogelijk op nummer 40 in de conclusie van antwoord. In de conclusie van antwoord is namens cliënt gereageerd op de inhoud van de dagvaarding aan de hand van het materiaal dat mijn cliënt mij heeft verschaft. (…)

In (…) zowel de dagvaarding als de conclusie van antwoord staan standpunten van partijen.”

1.7 Bij brief van 19 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in de conclusie van antwoord feiten heeft geponeerd waarvan hij weet dat die in strijd met de waarheid zijn.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert primair aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, nu hij geen (proces)partij is in de procedure waarin de conclusie van antwoord is ingediend waardoor hij ook geen belang heeft bij hetgeen waarover hij zich beklaagt.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klager kan worden ontvangen in zijn klacht.

4.2 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan een ieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.3 Uit de klachtbrief blijkt dat klager de klacht namens zichzelf heeft ingediend. Klager is echter geen procespartij bij het geschil tussen de cliënt van verweerder en de eigenaressen. Klager heeft bij de klacht dan ook geen rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet. Voor zover klager zou hebben bedoeld om de klacht (mede) namens de eigenaressen in te dienen overweegt de voorzitter dat de door klager overgelegde volmacht slechts ziet op het behartigen van de belangen ten aanzien van de woningen van de eigenaressen en de volmacht niet ziet op het voeren van onderhavige tuchtprocedure.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 22 mei 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017 verzonden.