ECLI:NL:TADRAMS:2017:107 Raad van Discipline Amsterdam 16-923/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2017:107 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2017 |
Datum publicatie: | 17-05-2017 |
Zaaknummer(s): | 16-923/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Berisping |
Inhoudsindicatie: | Ongegrond verzet |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 mei 2017
in de zaak 16-923/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 17 november 2016 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 31 mei 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 6 oktober 2016 met kenmerk 4016-0381, door de raad ontvangen op 7 oktober 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 17 november 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 november 2016 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief met bijlagen van 15 december 2016, door de raad ontvangen op 16 december 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 april 2017 in aanwezigheid van partijen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift met bijlagen van klager van 15 december 2016. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager van 15 maart 2017, door de raad ontvangen op 16 maart 2017.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op. Wel heeft klager in zijn verzetschrift een nadere toelichting gegeven op de door de voorzitter weergegeven vaststaande feiten.
3 VERZET
3.1 Klager heeft aangevoerd dat de beslissing van de voorzitter moet worden herroepen en terugverwezen naar de voorzitter opdat deze kan kennisnemen van samenhangende klachten tegen andere advocaten en aldus kennis kan nemen van hele dossier. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid wel ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht, voor zover de klacht ziet op de periode voor 31 mei 2013. Voor het overige komen de gronden van het verzet neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling.
4 BEOORDELING
4.1 Het verzoek om herroeping kan niet worden toegewezen op de door klager gestelde gronden. Dat verzoek wijst de raad dan ook af.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden. De raad ziet in hetgeen klager heeft aangevoerd geen grond om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van hetgeen is bepaald in artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet over de vervaltermijn van drie jaar.
4.3 De raad overweegt verder dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de kennis die destijds bij de bank aanwezig was en de kennis die bij verweerder aanwezig was over de status van het hypotheekrecht van mr. Van S. Ter zitting heeft verweerder herhaald dat hij niet eerder op de hoogte was van de hypotheekakte van 14 april 2010 en de royementsvolmachten. De raad heeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Dat verweerder anderszins op de hoogte was of had kunnen zijn van het feit dat klager aan mr. Van S. niet een eerste maar een vierde recht van hypotheek had verleend is niet gebleken. Onder die omstandigheden valt het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij in zijn conclusie van antwoord heeft geschreven dat de bank zich misleid voelde, hetgeen overigens iets anders is dan dat de bank misleid is.
4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2017.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 mei 2017 verzonden.