ECLI:NL:TADRAMS:2017:106 Raad van Discipline Amsterdam 17-228/A/A 17-229/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:106
Datum uitspraak: 01-05-2017
Datum publicatie: 08-05-2017
Zaaknummer(s):
  • 17-228/A/A
  • 17-229/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 1 mei 2017

in de zaken 17-228/A/A en 17-229/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 maart 2017 met kenmerk 4016-0736 en 4016-0886, door de raad ontvangen op 17 maart 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder sub 2, voormalig kantoorgenoot van verweerder sub 1, heeft, samen met een andere kantoorgenoot mr. E, klagers (althans klager sub 2) bijgestaan in een burengeschil. In juli 2010 is tussen partijen ter beëindiging van het geschil een vaststellingsovereenkomst gesloten. Vervolgens is tussen partijen een geschil ontstaan over de uitvoering van deze overeenkomst, in welk verband zij over en weer verbeurde dwangsommen van elkaar vorderden, waarover meerdere procedures zijn gevoerd. De gemachtigde van klagers heeft zich in 2011 tot het kantoor van verweerders gewend.

1.2 Op 17 mei 2011 heeft de voorzieningenrechter in een door klager sub 2 aangespannen kort gedingprocedure vonnis gewezen. Verweerder sub 2 heeft namens klager sub 2 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij arrest van 8 november 2011 heeft het gerechtshof de wederpartij van klager sub 2 ontslagen van instantie, omdat het griffierecht één dag te laat was betaald, met veroordeling van klager sub 2 in de proceskosten in hoger beroep.

1.3 Klager sub 2 heeft verweerder sub 2 aansprakelijk gesteld voor de door hem ten gevolge van het te laat betalen van griffierecht geleden schade. Verweerder sub 2 heeft de kwestie gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. De verzekeraar heeft erkend dat er sprake is van een door verweerder sub 2 gemaakte beroepsfout. De verzekeraar vroeg zich echter af in hoeverre klager sub 2 schade had geleden.

1.4 Bij dagvaarding van 30 maart 2012 is namens klager sub 2 een herroepingsprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Bij vonnis van 17 juli 2013 heeft de rechtbank klager sub 2 niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot herroeping van het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 mei 2011, kort gezegd omdat de vordering tot herroeping niet tijdig was ingediend.

1.5 Klagers sub 2 en 3 hebben vervolgens bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerders (en mr. E voornoemd). Klagers sub 2 en 3 hebben zich er - onder meer - over beklaagd dat het griffierecht in hoger beroep niet tijdig is betaald.

1.6 Bij beslissing van 19 oktober 2015 heeft de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch onder meer geoordeeld dat daar waar de klacht betrekking heeft op de inhoudelijke behandeling van de zaak de klacht jegens verweerder sub 1 in alle onderdelen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verweerder sub 1 zich niet inhoudelijk heeft beziggehouden met de zaak van klagers sub 2 en 3. Ten aanzien van verweerder sub 2 heeft de raad het klachtonderdeel dat ziet op het te laat betalen van het griffierecht gegrond verklaard. De raad heeft afgezien van het opleggen van een maatregel.

1.7 De advocaat van klager sub 2 heeft (het kantoor van) verweerder sub 1 bij brief van 29 januari 2016 aansprakelijk gesteld voor de door klager sub 2 geleden schade als gevolg van het niet tijdig betalen van het griffierecht in hoger beroep en het te laat opstarten van de herroepingsprocedure en hem verzocht een en ander bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden.

1.8 Bij brief van 15 maart 2016 heeft de advocaat van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het kantoor van verweerders gereageerd op de brief van 29 januari 2016 en aansprakelijkheid van de hand gewezen.

1.9 De advocaten van partijen hebben vervolgens met elkaar gecorrespondeerd, maar zijn niet tot een minnelijke regeling gekomen.

1.10 Bij brief van 6 oktober 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerders.

1.11 Omdat verweerder sub 1 sinds 1 april 2015 als advocaat staat ingeschreven in het arrondissement Amsterdam en verweerder sub 2 met ingang van 1 januari 2013 is uitgeschreven van het tableau, is de klacht door de Limburgse deken voor verdere behandeling aan de Amsterdamse deken doorgestuurd.

1.12 Klagers hebben ingestemd met behandeling van beide klachten door de Amsterdamse deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) ondanks de beslissing van de raad van discipline van 19 november 2015 weigeren de beroepsfout te erkennen en de ten onrechte gemaakte kosten aan klagers te vergoeden;

b) een beroepsfout hebben gemaakt door de herroepingsprocedure te laat op te starten.

3 VERWEER

3.1 Verweerders voeren, kort samengevat, aan dat ten aanzien van het niet tijdig betalen van het griffierecht reeds beslist is in een uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 19 oktober 2015 en dat zij om die reden niet twee keer voor hetzelfde feit kunnen worden aangeklaagd. Daarbij is in het verleden door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar een voorstel aan klagers gedaan ter compensatie. Klagers hebben dit voorstel echter niet geaccepteerd, noch een tegenvoorstel gedaan. Om meerdere (onder meer causale) redenen achten verweerders het niet opportuun om tot vergoeding van enige kosten over te gaan. Wat betreft het te laat opstarten van de herroepingsprocedure voeren verweerders aan dat klagers niet-ontvankelijk zijn vanwege tijdsverloop. De klacht tegen verweerder sub 2 is sowieso te laat nu hij sinds 31 december 2012 geen advocaat meer is, aldus verweerders.

4 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1 Klager sub 1 heeft aangegeven de klacht als gemachtigde van klagers sub 2 en 3 en namens zichzelf te hebben ingediend. Het is de voorzitter echter niet gebleken dat klager sub 1 naast de andere klagers een voldoende eigen belang bij de klacht heeft. Klager sub 1 is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 De voorzitter begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat klagers verweerders verwijten dat zij zich niet hebben gehouden aan de beslissing van de raad van discipline van 19 oktober 2015 (zie hiervoor, 1.6) omdat zij weigeren om de als gevolg van de in die beslissing vastgestelde beroepsfout van verweerder sub 2 door klagers ten onrechte gemaakte (advocaat)kosten aan hen te vergoeden.

4.3 De voorzitter overweegt dat een oordeel over het bestaan van een betalingsverplichting van verweerders jegens klagers is voorbehouden aan de civiele rechter. Daarbij is voor de tuchtrechter geen rol weggelegd. De Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch heeft zich daarover dan ook niet uitgelaten. Klagers sub 2 en 3 zijn reeds gelet hierop kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a).

Ad klachtonderdeel b)

4.4 De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat, ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.5 De voorzitter overweegt dat de termijn uit artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet is gaan lopen vanaf 17 juli 2013; de datum waarop de rechtbank klager sub 2 niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering tot herroeping (zie hiervoor, 1.4). Klagers sub 2 en 3 waren er immers vanaf dat moment mee bekend dat de vordering tot herroeping te laat was ingediend. Dat er nadien nog hoger beroep is ingesteld en klager sub 2 ten aanzien van zijn beroep tegen de herroepingsbeslissing niet-ontvankelijk is verklaard, leidt niet tot een ander oordeel. Het hoger beroep zou hooguit de gevolgen hebben kunnen veranderen van het te laat instellen van de herroepingsvordering, maar niet de fout als zodanig. Door hierover pas op 6 oktober 2016 een klacht in te dienen, hebben klagers sub 2 en 3 dan ook de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Zij zijn reeds gelet hierop dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b). Het overige hoeft als niet ter zake dienend niet meer te worden beoordeeld.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, en artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

met betrekking tot klager sub 1:

- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

met betrekking tot klagers sub 2 en 3:

- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 1 mei 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 mei 2017 verzonden.