ECLI:NL:TADRAMS:2016:73 Raad van Discipline Amsterdam 15-598/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:73
Datum uitspraak: 21-03-2016
Datum publicatie: 07-04-2016
Zaaknummer(s): 15-598/A/A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Klacht in alle onderdelen ongegrond. De deken komt bij zijn onderzoek naar een advocaat een grote vrijheid toe bij de inrichting van zijn onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door voorafgaand aan het onderzoek geen duidelijkheid te geven over het door hem ontvangen signaal en door kopieën uit door hem bestudeerde dossiers te maken.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 21 maart 2016

in de zaak 15-598/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Midden-Nederland

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 januari 2015 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. Bij beslissing van 5 februari 2015 is de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 november 2015 met kenmerk 4015-0093, door de raad ontvangen op 27 november 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 januari 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 19 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is advocaat en hield kantoor in het arrondissement waar verweerder deken was.

2.2 Op 16 januari 2015 heeft verweerder de secretaresse van klager telefonisch medegedeeld dat hij op 20 januari 2015 twee door klager behandelde dossiers – van cliënte D en de erven D – wenste in te zien. Klager was op dat moment geschorst en verbleef in het buitenland. Klager heeft vervolgens bij monde van zijn secretaresse voorgesteld het kantoorbezoek na zijn terugkomst, op 26 januari 2015, te plannen. Verweerder heeft daar niet mee ingestemd.

2.3 Vanwege de afwezigheid van klager heeft verweerder de vaste waarnemer van klager, mr. G, uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het kantoorbezoek. Mr. G heeft daar van afgezien.

2.4 Op 20 januari 2015 hebben verweerder en zijn stafmedewerker L het kantoor van klager bezocht. Tijdens het bezoek zijn in opdracht van verweerder ongeveer 150 pagina’s uit de twee onderzochte dossiers gekopieerd. Verweerder heeft de kopieën na afloop van het bezoek meegenomen.

2.5 Op enig moment voor het kantoorbezoek heeft cliënte D met verweerder gesproken over de (hoogte van de) declaraties van klager. Ook na 20 januari 2015 hebben verweerder en cliënte D nog contact met elkaar gehad.

3 KLACHT

3.1 Nadat klager ter zitting enkele klachtonderdelen heeft ingetrokken, houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager met betrekking tot het kantoorbezoek heeft misleid door te doen alsof zijn bezoek alleen diende om dossiers in te zien terwijl het oogmerk was om kopieën van documenten uit die dossiers te maken en mee te nemen;

b) hij heeft nagelaten om concreet aan klager aan te geven wat het doel van het onderzoek was ten behoeve waarvan hij het kantoor van klager bezocht;

c) hij in zijn gesprekken met cliënte D haar dusdanig heeft bejegend dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel a) dat Gedragsregel 37 impliceert dat de deken tegenover de advocaat transparant dient te zijn en de advocaat dient te informeren welke inlichtingen hij wil hebben, waarom hij die inlichtingen nodig heeft en in welke vorm hij de inlichtingen wenst te ontvangen.

3.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klager dat het de plicht van verweerder was om voorafgaande aan het bezoek van 20 januari 2015 aan te geven wat de inhoud van de melding is geweest die hem ertoe heeft aangezet om bepaalde dossiers in te willen zien.

3.4 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel c) dat verweerder heeft geprobeerd om cliënte D over te halen om naar een andere advocaat over te stappen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aan.

4.2 De deken heeft een zeer brede toezichtsbevoegdheid en een grote mate van vrijheid bij het inrichten van zijn onderzoekende taak. Hiervan heeft hij op juiste wijze gebruik gemaakt. Op een deken rust niet de verplichting om aan te geven welk signaal ten grondslag ligt aan een bepaald onderzoek. Het signaal over klagers praktijk was voldoende ernstig om direct op te pakken. De afwezigheid van klager vormde geen beletsel voor de uitoefening door verweerder van zijn toezichthoudende taak. Van misleiding is geen sprake nu verweerder geen vooropgezet plan had (delen van) de dossiers te kopiëren; die behoefte bestond pas toen hij de dossiers inzag. Het onderzoek naar klager en zijn dossiers is op een zorgvuldige wijze en op een dekenwaardige manier verricht.

5 BEOORDELING

5.1 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – bijvoorbeeld in de hoedanigheid van deken – blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.2 De raad stelt – in lijn met de jurisprudentie van het Hof van Discipline, bijvoorbeeld de beslissing van het Hof van 19 juni 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:221) – voorop dat de toezichthoudende taak van de dekens meebrengt dat zij een onderzoek kunnen instellen naar de praktijkvoering door een advocaat, en daartoe inzage kunnen nemen in de bij de advocaat aanwezige dossiers, en dat de advocaat in beginsel gehouden is daaraan medewerking te verlenen. Hoe het onderzoek door de deken dient plaats te vinden, is niet in de wet geregeld. Dit betekent – aldus het Hof van Discipline in zijn uitspraak van 10 januari 2011, nr. 5636 – dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van zijn onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. Dit is het uitgangspunt bij de beoordeling van onderhavige klacht.

Klachtonderdelen a) en b)

5.3 Deze klachtonderdelen zien op het kantoorbezoek van 20 januari 2015 en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.4 Anders dan klager tot uitgangspunt neemt, is een deken niet verplicht de specifieke aanleiding voor een bezoek mede te delen; het is aan de deken om per geval te beoordelen of hij het wenselijk acht om de inhoud van een ontvangen signaal met een betrokken advocaat te delen. Vast staat dat het voor klager duidelijk was dat verweerder in het kader van een onderzoek inzage in twee dossiers wenste. Dat is naar het oordeel van de raad voldoende. Het onderzoek heeft zich vervolgens ook daadwerkelijk op die twee dossiers toegespitst.

5.5 De raad volgt klager ook niet in zijn betoog dat Gedragsregel 37 impliceert dat de deken een advocaat moet melden welke inlichtingen hij wil hebben, waarom hij die inlichtingen nodig heeft en in welke vorm hij die inlichtingen wenst te ontvangen. De tekst noch de toelichting op Gedragsregel 37 wijzen in die richting. Een dergelijke uitleg is ook niet verenigbaar met de hiervoor in 5.2 genoemde vrijheid die de deken heeft met betrekking tot de inrichting en de reikwijdte van zijn onderzoek.

5.6 Verweerder heeft bevestigd dat hij klager niet vooraf heeft gemeld dat hij kopieën van dossierstukken wilde hebben. Dit idee ontstond tijdens het bezoek. De raad volgt verweerder in zijn standpunt dat het gelet op zijn geheimhoudingsplicht en die van zijn medewerkers niet relevant is of verweerder ten kantore van klager een dossier leest of dat later op zijn eigen kantoor doet met behulp van kopieën. Of verweerder tevoren wel of niet al van plan was om kopieën te maken, is daarom niet relevant. Voor zover klager heeft bedoeld te stellen dat hij toestemming had moeten geven voor het kopiëren, kan hij daar niet in worden gevolgd. Het toezicht door de deken zou op onaanvaardbare wijze aan waarde inboeten als hij alleen kopieën van dossiers zou mogen maken wanneer dat van tevoren is aangekondigd en hij daar toestemming voor moet vragen.

5.7 Zo het al juist zou zijn dat een deken geen kantoorbezoek mag afleggen als de betreffende advocaat afwezig is, heeft verweerder de afwezigheid van klager voldoende ondervangen door klagers waarnemer, mr. G, uit te nodigen om bij het onderzoek aanwezig te zijn. Waar klager stelt dat de deken er op had moeten toezien dat de kantoormedewerker van klager, die toevallig bij het bezoek aanwezig was, de dossiers D en erven D niet onder ogen zou krijgen, miskent klager dat op grond van artikel 11a lid 1 Advocatenwet voor kantoormedewerkers ook een geheimhoudingsplicht geldt.

5.8 Dat verweerder is opgetreden als toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de raad niet gebleken. Klager heeft die stelling tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder en in het licht van de relevante wet- en regelgeving, onvoldoende aannemelijk gemaakt. De raad treedt derhalve niet in de beoordeling of verweerder in strijd heeft gehandeld met de Awb.

5.9 Voor het geval klager dit voor ogen heeft gehad: als de deken in een bepaald signaal aanleiding ziet om een dekenbezwaar in te dienen, zal hij de betrokken advocaat van dat bezwaar op de hoogte brengen en hem de gelegenheid geven zijn visie te geven alvorens het bezwaar ter kennis van de raad van discipline te brengen. Die situatie doet zich hier (thans) niet voor.

5.10 De conclusie van het voorgaande is dat verweerder zijn bevoegdheden als deken niet heeft overschreden. De acties van verweerder waren gericht op het verkrijgen van informatie en om zich een beeld van de zaak te kunnen vormen nadat hem een ernstig signaal had bereikt over de betreffende dossiers van klager. Verweerder heeft aldus het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.11 Klager wijst ter onderbouwing van klachtonderdeel c) op een brief van 19 mei 2015; een door cliënte D ondertekende brief, gericht aan verweerder. In die brief merkt cliënte D op dat verweerder haar zou hebben overgehaald om naar een andere advocaat over te stappen.

5.12 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de brief van 19 mei 2015 niet door cliënte D is opgesteld. Verweerder is bekend met een andere versie van de brief waarin is opgenomen dat cliënte D de brief niet zelf heeft geschreven. Klager heeft dat laatste niet betwist. Verweerder heeft ook verklaard dat hij niet heeft gepoogd een wig te drijven tussen cliënte D en klager. Verweerder heeft in dat verband opgemerkt dat cliënte D nog steeds cliënt bij klager is.

5.13 Gelet op de gemotiveerde betwisting ervan kan de raad niet als vaststaand aannemen dat klagers stelling dat verweerder geprobeerd heeft een wig tussen hem en cliënte D te drijven, juist is. Het klachtdossier biedt ook overigens geen aanknopingspunt voor de stelling dat verweerder cliënte D dusdanig heeft bejegend dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

De ingetrokken klachtonderdelen

5.14 De raad heeft geen aanleiding om de behandeling van de ter zitting ingetrokken klachtonderdelen om redenen van algemeen belang voort te zetten.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht – in alle onderdelen – ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 21 maart 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl