ECLI:NL:TADRAMS:2016:66 Raad van Discipline Amsterdam 15-620/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:66
Datum uitspraak: 14-03-2016
Datum publicatie: 25-03-2016
Zaaknummer(s): 15-620/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit dienstverlening gegrond. Verweerder nam onder meer geen regie in de zaak, heeft onduidelijkheid laten bestaan over financiële consequenties van een procedure en heeft onvoldoende voortvarend met klaagster gecommuniceerd.Waarschuwing. Kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 14 maart 2016

in de zaak 15-620/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 2 maart 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 3 december 2015 met kenmerk 4015-0159, door de raad ontvangen op 4 december 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 januari 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 23.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft eind 2012 contact opgenomen met verweerder en hem verzocht haar bij te staan in een geschil met een incassobureau in verband met een (door een schuldeiser aan het incassobureau gecedeerde) vordering. Verweerder heeft met dit verzoek ingestemd en heeft een toevoeging voor klaagster aangevraagd.

2.2 In november 2013 heeft het incassobureau klaagster gedagvaard. Verweerder heeft namens klaagster verweer gevoerd. In het daaropvolgende vonnis van de kantonrechter van 7 augustus 2014 is klaagster veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, vermeerderd met onder meer de proceskosten van eiser van EUR 826.

2.3 Op 10 oktober 2014 heeft klaagster bij verweerder geklaagd over de kwaliteit van zijn dienstverlening.

2.4 Op 4 november 2014 heeft verweerder zonder erkenning van enige aansprakelijkheid toegezegd de proceskosten voor zijn rekening te zullen nemen en deze rechtstreeks aan de deurwaarder te zullen betalen.

2.5 De nieuwe advocaat van klaagster heeft op 11 november 2014, 16 december 2014, 15 januari 2015 en 30 januari 2015 verweerder verzocht zijn toezegging aan klaagster na te komen.

2.6 In drie termijnen (2 februari, 9 maart en 29 maart 2015) heeft verweerder de proceskosten aan de deurwaarder betaald.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagster geen opdrachtbevestiging heeft gezonden en haar (daarmee) niet gewezen op de (proces)risico’s van een procedure;

b) klaagster niet of onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van de voortgang in haar zaak;

c) onvoldoende verweer heeft gevoerd;

d) niet heeft getracht tot een minnelijke regeling te komen met de wederpartij, ook ter voorkoming van een gang naar de rechter;

e) toezeggingen aan klaagster tot het betalen van de proceskosten niet is nagekomen;

f) niet heeft gereageerd op navraag van klaagster en haar opvolgend advocaat;

g) onvoldoende snel heeft voldaan aan het verzoek van de opvolgend advocaat van klaagster tot toezending van het dossier ter fine van (advies inzake) appel;

h) de zaak van klaagster heeft besproken in aanwezigheid van zijn partner en hiermee de privacy van klaagster heeft geschonden.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klaagster verwijt verweerder onder meer dat hij geen opdrachtbevestiging heeft gezonden en haar niet heeft gewezen op de (proces)risico’s van een mogelijke procedure.

4.3 De raad stelt in het algemeen voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

4.4 Zoals verweerder heeft erkend, heeft hij nagelaten om schriftelijk aan klaagster een opdrachtbevestiging te sturen. Dit valt hem te verwijten. Bij gebreke van een schriftelijke bevestiging van de afspraken is de raad thans niet in staat vast te stellen dat verweerder klaagster voldoende heeft duidelijk gemaakt wat de (proces)risico’s waren. Het feit dat er onduidelijkheid heeft kunnen ontstaan over de verwachtingen van klaagster, wordt verweerder aangerekend en komt derhalve tuchtrechtelijk voor zijn risico.

4.5 Tijdens de zitting heeft verweerder gesteld dat de relevantie van deze klacht is komen te vervallen doordat hij de proceskosten van klaagster heeft voldaan. Het verwijt ziet volgens verweerder immers op het feit dat verweerder klaagster niet zou hebben gewaarschuwd voor het risico van een proceskostenveroordeling, en door de betaling is deze schade niet meer aan de orde. Dit verweer gaat niet op. Het feit dat verweerder de proceskosten heeft betaald, doet niets af aan het verwijt dat hij geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd.

4.6 Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdelen b), c) en d)

4.7 Klachtonderdelen b), c) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu zij er in de kern op neerkomen dat verweerder klaagster vooraf en tijdens zijn dienstverlening onvoldoende geïnformeerd dan wel geadviseerd zou hebben over de voortgang en te volgen strategie in de zaak.

4.8 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.9 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskansen van een procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt. Voorts dient een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding te nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden te behoeve van de cliënt. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen.

4.10 Het handelen van verweerder heeft niet voldaan aan deze kwaliteitseisen. Zoals verweerder tijdens de zitting heeft bevestigd, is in een zaak als de onderhavige de gewezen route om een minnelijke regeling te treffen. Uit het dossier is echter niet gebleken dat verweerder heeft geprobeerd om voor klaagster een betalingsregeling met het incassobureau te treffen. Hij heeft dan ook verzuimd de regie van de zaak in handen te nemen. Voor zover klaagster, zoals verweerder stelt, voor een regeling niet open zou hebben gestaan, had verweerder schriftelijk aan haar moeten bevestigen dat dit onverstandig is. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat verweerder vooraf en tijdens zijn dienstverlening met klaagster niet schriftelijk heeft gecommuniceerd over zijn analyse en verwachtingen van de zaak.

4.11 Klachtonderdelen b), c) en d) zijn derhalve gegrond.

Ad klachtonderdelen e), f) en g)

4.12 Klachtonderdelen e), f) en g) lenen zich eveneens voor gezamenlijke behandeling nu zij in de kern allen zien op het verwijt dat verweerder onvoldoende (voortvarend) met klager (dan wel met haar nieuwe advocaat) zou hebben gecommuniceerd.

4.13 Een advocaat is gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te betrachten. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van zijn (voormalig) cliënt en haar advocaat. Verweerder heeft op 4 november 2014 toegezegd de proceskosten van klaagster te zullen betalen. Uit de stukken blijkt dat verweerder pas 3 maanden later de eerste deelbetaling heeft gedaan, hetgeen naar het oordeel van de raad geen adequate reactie is. Dat hij geen concrete betalingstermijn met klaagster had afgesproken doet hier niet aan af. Door niet te reageren en niet te betalen heeft verweerder klaagster onnodig in onzekerheid gelaten met de angst voor oplopende kosten. Ook het feit dat verweerder in de periode december 2014 en januari 2015 wegens ziekte niet op kantoor is geweest, neemt niet weg dat verweerder ervoor zorg had moeten dragen dat zijn praktijk behoorlijk werd waargenomen en dat er op de berichten van (en namens) cliënte werd gereageerd.

4.14 Verweerder heeft erkend dat hij ondanks verzoeken en sommaties daartoe pas na drie weken het dossier van klaagster aan haar nieuwe advocaat heeft toegestuurd. Verweerder had op eerste verzoek van klaagster (dan wel van haar nieuwe advocaat) alle tot haar dossier toebehorende stukken aan haar dienen over te dragen. Het feit dat verweerder het druk had is geen grond om dit na te laten.

4.15 Gezien het voorgaande acht de raad klachtonderdelen e), f) en g) gegrond.

Ad klachtonderdeel h)

4.16 Klaagster verwijt verweerder dat hij de zaak van klaagster telefonisch met haar heeft besproken terwijl zijn partner bij hem in dezelfde ruimte aanwezig was. Hierdoor zou verweerder op dat moment zakelijk en privé niet hebben gescheiden en voelt klaagster zich aangetast in haar privacy.

4.17 Uit het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard, is niet komen vast te staan dat verweerder de privacy van klaagster heeft geschonden, omdat verweerder deze stelling van klaagster heeft betwist. Nu de verklaringen van klaagster en verweerder op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan kan de raad er geen oordeel over uitspreken. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klaagster, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies is gebeurd.

4.18 De raad verklaart klachtonderdeel h) derhalve ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Gelet hierop acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b), c), d), e), f) en g) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel h) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. B. Roodveldt, J.M. van de Laar, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2016.

Griffier Voorzitter

De griffier van de

Raad van Discipline Amsterdam 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 14 maart 2016 verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl