ECLI:NL:TADRAMS:2016:64 Raad van Discipline Amsterdam 16-147/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2016:64 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-03-2016 |
Datum publicatie: | 25-03-2016 |
Zaaknummer(s): | 16-147/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft haar werkzaamheden op zorgvuldige wijze beëindigd. Nu verweerster het dossier vanuit het buitenland is blijven behandelen, was het niet nodig om klagers van haar verblijf in het buitenland op de hoogte te brengen. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 maart 2016
in de zaak 16-147/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 februari 2016 met kenmerk 4015-0643, door de raad ontvangen op 18 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken (waaronder de brief van klagers van 15 februari 2016 met bijlagen). De voorzitter heeft daarnaast kennis genomen van de brieven (met bijlagen) van klagers van 26 en 27 februari 2016.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Bij beslissing van 7 juli 2013 heeft de directie van APG Algemene Pensioen Groep (hierna: APG) namens het bestuur van Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP) een aan klager toegekend invaliditeitspensioen herzien. APG heeft vervolgens een bedrag van klager teruggevorderd.
1.2 Verweerster heeft namens klager bezwaar gemaakt tegen voornoemde beslissing. Bij beslissing van 25 september 2013 is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerster heeft op 5 november 2013 beroep aangetekend tegen de beslissing op bezwaar. Nadat een door klager ingediende klacht – over de wijze waarop de beslissing op bezwaar tot stand was gekomen – gegrond was verklaard, is op 13 november 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij beslissing van 4 december 2014 heeft de Commissie van Beroep het aangevochten besluit bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De Commissie van Beroep is onder meer voorbij gegaan aan het standpunt dat er wegens dringende redenen van terugvordering diende te worden afgezien. Onderaan de beslissing van 4 december 2014 is gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van een civiele procedure.
1.3 Verweerster is van 11 februari tot en met 17 april 2015 in het buitenland verbleven. Nadat klagers, kort na het vertrek van verweerster naar het buitenland, in reactie op een aan verweerster verstuurde e-mail een geautomatiseerd afwezigheidsbericht hadden ontvangen, zijn klagers in contact gekomen met een waarneemster van verweerster, mr. L. Een e-mail van mr. L van 25 februari 2015 aan klagers luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Ik heb [verweerster] gevraagd hoe zij staat tegenover uw verzoek om een bericht te verzenden aan de Raad van Bestuur van ABP. Zij stuurde mij vervolgens een kopie van een e-mail aan u beiden waarin zij heel duidelijk aangeeft dat niet zinvol te achten.”
1.4 In een e-mail aan klagers van 28 juni 2015 heeft verweerster opgemerkt dat in een eventuele civiele procedure een ‘dringende reden’ zou moeten worden aangetoond. Dat zou volgens verweerster mogelijk zijn met actuele medische rapportages.
1.5 Klagers hebben in een e-mail van 18 juli 2015 laten weten dat zij verweerster niet van een aanvullende medische rapportage zullen voorzien omdat de bestaande feiten en bewijzen volgens hen voldoende overtuigend zijn.
1.6 Bij e-mail van 23 juli 2015 heeft verweerster klagers vervolgens bericht:
“Ik heb besloten om de opdracht niet te aanvaarden. Zonder nadere medische en actuele onderbouwing zie ik geen kans van slagen in deze procedure. Alle gedingstukken toevoegen laat wel zien hoe door APG/ABP is geacteerd en gereageerd maar zegt niets over de aan te tonen dringende reden (psychische decompensatie, bestaansverschraling etc.). Een recent medisch oordeel van een psychiater zou daarbij kunnen helpen. Die is een specialist, de verzekeringsarts niet.
Het spijt mij dat ik u niet anders kan berichten maar ik ga niet procederen als ik daar niet voor 100% achtersta.”
1.7 Bij e-mail van 28 juli 2015 heeft verweerster gemeld bereid te zijn in het kader van dossieroverdracht een mondelinge toelichting op het dossier te geven en vragen te beantwoorden.
1.8 Bij brief van 23 september 2015 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster weigert de beslissing van de Commissie van Beroep van 4 december 2014 aan te vechten bij de civiele rechter;
b) verweerster drie maanden in het buitenland is verbleven zonder klagers daarvan op de hoogte te stellen en te laten weten wie de praktijk van verweerster in die periode waarnam.
2.2 Klagers verzoeken dat verweerster alsnog wordt opgedragen namens hen een kantonprocedure te initiëren. Voor het geval verweerster blijft weigeren, verzoeken klagers te worden gecompenseerd in de kosten die verband houden met de overdracht van het dossier.
3 VERWEER
3.1 Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe aan dat het recht om een opdracht al dan niet te aanvaarden, een absoluut recht is; verweerster heeft aldus mogen besluiten geen civiele procedure voor klagers te voeren.
3.2 Ondanks het feit dat verweerster gedurende haar verblijf in het buitenland het dossier van klagers zelf is blijven behandelen, zijn klagers in contact gekomen met een waarneemster. Verweerster meent dat zij vervolgens juist heeft gehandeld door via e-mail ruggespraak met haar waarneemster te houden. Verweerster biedt haar excuses aan voor het feit dat zij klagers niet op voorhand van haar verblijf in het buitenland op de hoogte heeft gebracht. Verweerster ziet overigens niet in dat klagers in hun belangen zijn geschaad.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 De voorzitter overweegt met betrekking tot klachtonderdeel a) dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.
4.2 Verweerster heeft klagers geadviseerd dat een civiele procedure in haar ogen slechts kans van slagen zou hebben als een recent medisch oordeel zou worden overgelegd. Nadat klagers hebben aangegeven dat zij verweerster niet van nadere medische stukken zouden voorzien, heeft verweerster gemotiveerd aangegeven dat en waarom zij geen basis meer zag voor voortzetting van haar dienstverlening aan klagers. Verweerster heeft zich vervolgens bereid verklaard aan een opvolgend advocaat een mondelinge toelichting op het dossier te geven en om eventuele vragen te beantwoorden. De voorzitter is van oordeel dat verweerster aldus ruimschoots aan de hiervoor in 4.1 genoemde eisen heeft voldaan. Dat klagers door het neerleggen van de opdracht door verweerster procedurele schade hebben ondervonden, is de voorzitter niet gebleken. Niet in geschil is dat een procedure bij de civiele rechter nog steeds open staat. Gezien het voorgaande is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.
4.3 In het door klagers gedane verzoek als vermeld in 2.2. zullen klagers niet ontvankelijk worden verklaard, nu daarvoor in een tuchtprocedure geen plaats is.
Klachtonderdeel b)
4.4 Vast staat dat verweerster klagers niet (duidelijk) op de hoogte heeft gebracht van haar verblijf in het buitenland. Nu zij het dossier zelf vanuit het buitenland zou blijven behandelen – zoals zij ook daadwerkelijk heeft gedaan zoals uit de feitelijke gang van zaken blijkt – was dit ook niet nodig. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond en verklaart klagers in hun verzoek als vermeld in 2.2 van deze beslissing niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 18 maart 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 18 maart 2016 verzonden aan:
- klagers
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl