ECLI:NL:TADRAMS:2016:6 Raad van Discipline Amsterdam 15-177A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:6
Datum uitspraak: 11-01-2016
Datum publicatie: 23-01-2016
Zaaknummer(s): 15-177A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzet ongegrond.

Beslissing van 11 januari 2016

in de zaak 15-177A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 september 2015 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 maart 2015 heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 augustus 2015 met kenmerk 4015-0235, door de raad ontvangen op 7 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 3 september 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 3 september 2015 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij brief van 30 september 2015, door de raad ontvangen op 2 oktober 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 30 september 2015.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder meteen had moeten zeggen dat hij mr. P. kende en dat hij daarom de ‘groepsaansprakelijkheidsprocedure’ niet wilde voeren. Er hadden dan geen kosten gemaakt hoeven te worden en klaagster had dan een andere advocaat kunnen zoeken. Verweerder heeft voorts geen gegronde reden gegeven waarom hij de ‘groepsaansprakelijkheidsprocedure’ niet wilde voeren. Doordat hij hiervoor geen gegronde reden heeft gegeven, is het duidelijk dat mr. P. hiermee te maken heeft. Door de ‘groepsaansprakelijkheidsprocedure’ niet te willen voeren, heeft verweerder de opdracht van klaagster niet uitgevoerd, aldus klaagster.

4    BEOORDELING

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt hierbij dat niet is komen vast te staan dat verweerder mr. P. kent en om die reden de ‘groepsaansprakelijkheidsprocedure’ niet wilde voeren. Verweerder heeft in zijn brief van 5 maart 2015 aan klaagster uitgelegd waarom de ‘groepsaansprakelijkheidsprocedure’ volgens hem weinig kans van slagen heeft en haar afgeraden een dergelijke procedure te voeren. Na bestudering van enkele aanvullende stukken heeft verweerder klaagster bij e-mail van 24 maart 2015 nogmaals meegedeeld dat een ‘groepsaansprakelijkheidsprocedure’ weinig kansrijk zal zijn en dat hij deze procedure niet voor klaagster zal voeren. Verweerder heeft in laatstgenoemde e-mail niet nader toegelicht waarom hij de procedure weinig kansrijk acht, maar dat was ook niet nodig gelet op de toelichting in de brief van 5 maart 2015 en uit het oogpunt van kostenbesparing. Dat verweerder de stukken slechts oppervlakkig zou hebben doorgenomen is, voor zover hier al sprake van is geweest, gelet op het ook door klaagster benadrukte belang van kostenbeheersing niet klachtwaardig. De door klaagster ondertekende opdrachtbevestiging d.d. 20 februari 2015 ziet voorts, anders dan klaagster lijkt te veronderstellen, niet (uitsluitend) op het voeren van een procedure, maar op diverse (advies)werkzaamheden. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen procedure aanhangig te maken die hij bij voorbaat niet kansrijk acht.

4.2    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, A. de Groot, S. Wieberdink en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 januari 2016 verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

Op grond van artikel 46j lid 4 in verbinding met artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.