ECLI:NL:TADRAMS:2016:57 Raad van Discipline Amsterdam 16-142/A/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:57
Datum uitspraak: 10-03-2016
Datum publicatie: 18-03-2016
Zaaknummer(s): 16-142/A/NN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht dat verweerder als lid van de commissie rechtsbescherming niet in staat zou zijn een onafhankelijk advies te geven onvoldoende onderbouwd. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  10 maart 2016

in de zaak 16-142/A/NN

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 15 januari 2016 met kenmerk 2015 KNN033, door de raad ontvangen op 18 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager sub 1 heeft een derde bijgestaan in een arbeidsgeschil met de provincie Drenthe en heeft in die hoedanigheid bezwaren ingediend bij de Commissie Rechtsbescherming van de provincie Drenthe (hierna de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe). Aan dit arbeidsgeschil ligt een onderzoek(srapport) van Marple Beheer B.V. (hierna Marple) ten grondslag.

1.2 Een kantoorgenoot van verweerder, mr. B., heeft eveneens een cliënt bijgestaan in een arbeidsgeschil met de provincie Drenthe en heeft in die hoedanigheid eveneens bezwaren ingediend bij de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe. Ook aan dit arbeidsgeschil ligt een onderzoek(srapport) van Marple en grondslag.

1.3 In de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe had mr. W, een (andere) kantoorgenoot van verweerder, zitting. De door mr. B. bij de commissie rechtsbescherming van de provincie Drenthe ingediende bezwaren zijn voorafgaand aan de hoorzitting van die commissie ingetrokken wegens een bereikte schikking.

1.4 Klager sub 1 heeft klager sub 3 bijgestaan in een arbeidsgeschil met de provincie Groningen. Ook aan dit arbeidsgeschil ligt een onderzoek(srapport) van Marple ten grondslag. Klager sub 1 heeft namens klager sub 3 bezwaar gemaakt tegen het aan klager sub 3 gegeven strafontslag. Dit bezwaar is behandeld door de commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen (hierna de commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen). In die commissie had verweerder zitting.

1.5 Bij brief van 20 januari 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een klacht ingediend over verweerder.

1.8 Bij beslissing van 3 februari 2016 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam aangewezen voor de behandeling van de klacht van klagers tegen verweerder.

2 KLACHT

2.1 Naar de voorzitter begrijpt houdt de klacht, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de schijn van belangenverstrengeling niet heeft vermeden door zitting te hebben in een commissie, die in de aan haar ter advisering voorgelegde zaak een onderzoeksrapportage van Marple diende te beoordelen, terwijl zijn kantoorgenoten mr. B. en mr. W. als advocaat respectievelijk lid van een andere commissie waren betrokken in een kwestie waarin eveneens onderzoeksrapportages van Marple een rol speelde.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat de klacht ziet op zijn lidmaatschap van de commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen. Verweerder zit in deze commissie echter niet in zijn hoedanigheid van advocaat. De klacht dient reeds gelet hierop kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verweerder voert voorts aan dat zijn kantoorgenoot mr. B. inderdaad een ambtenaar van de provincie Drenthe heeft bijgestaan en dat juist is dat in die zaak een rapport van Marple heeft gespeeld. Het is ook juist dat in de zaak van klager sub 3 ook een rapport van Marple speelt. Volgens verweerder is een en ander echter volstrekt niet met elkaar verbonden. Het toevallige feit dat Marple een rapport heeft opgesteld in beide zaken is volgens verweerder niet van belang. Verweerder heeft geen inhoudelijke kennis van de zaak van mr. B en het is dan ook niet zo dat hij (of zijn kantoor) op enige wijze belang heeft bij het al dan niet openbaar maken van rapporten van Marple, aldus nog steeds verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt als volgt.

4.2 Uitgangspunt is dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet  geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De stelling van verweerder dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is omdat de klacht uitsluitend ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van lid van de commissie rechtsbescherming, volgt de voorzitter dan ook niet.

4.3 De voorzitter overweegt voorts dat klagers hun klacht dat verweerder, vanwege het feit dat zowel zijn kantoorgenoot mr. B. als zijn kantoorgenoot mr. W. een zaak heeft behandeld waarin ook een rapport van Marple een rol speelde, niet in staat zou zijn een onafhankelijk advies te geven in de zaak van klager sub 3 tegen de provincie Groningen, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet hebben onderbouwd. Derhalve is niet komen vast te staan dat verweerder met zijn deelname aan de commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.  

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 10 maart 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2016 

verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder  en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl