ECLI:NL:TADRAMS:2016:5 Raad van Discipline Amsterdam 15-220A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2016:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-01-2016 |
Datum publicatie: | 18-01-2016 |
Zaaknummer(s): | 15-220A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht over eigen advocaat in letselschadezaak, onder meer over het uitblijven van een bevredigend resultaat na tien jaar. Niet is gebleken dat verweerder de zaak van klager onvoldoende voortvarend of anderszins onvoldoende professioneel heeft behandeld. Klacht ongegrond. Klager ten aanzien van het tweede klachtonderdeel over verrekening van schade-uitkering met declaraties niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. |
Beslissing van 18 januari 2016
in de zaak 15-220A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 13 januari 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 1 oktober 2015 met kenmerk 4015 0036, door de raad ontvangen op 2 oktober 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 november 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de genoemde brief van de deken aan de raad;
- de stukken 1 tot en met 22 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst;
- de door de raad bij verweerder opgevraagde opdrachtbevestiging van 3 september 2004.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klager is op 22 december 2003 in Litouwen betrokken geraakt bij een verkeersongeluk. Klager zat – zonder veiligheidsgordel – op de achterbank van een personenauto, welke auto over de kop is geslagen. Klager is gewond geraakt; hij is overgebracht naar het ziekenhuis.
2.2 De veroorzaker van het ongeluk was verzekerd bij Onderlinge Waarborgmaatschappij TVM U.A. (hierna: TVM). TVM heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend maar heeft zich wel op het standpunt gesteld dat slechts 75% van de schade voor vergoeding in aanmerking kwam omdat klager geen veiligheidsgordel droeg.
2.3 Klager heeft zich in verband met klachten van lichamelijke en psychische aard na het ongeluk onder behandeling laten stellen van diverse specialisten en therapeuten.
2.4 Tussen klager en TVM heeft vanaf het begin discussie bestaan over het oorzakelijk verband tussen het verkeersongeval en de door klager gestelde klachten. Discussie bestaat ook over de vraag of en zo ja, in hoeverre en over welke periode, de arbeidsongeschiktheid van klager het gevolg is van het ongeval.
2.5 Ten einde de door klager geleden en nog te lijden schade door TVM vergoed te krijgen, heeft klager zich op 1 september 2004 tot verweerder gewend. Verweerder heeft de opdracht bevestigd bij brief van 3 september 2004. Verweerder heeft in die brief ook zijn uurtarief bevestigd. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat hij een afschrift van zijn declaraties aan TVM zou sturen met het verzoek om deze te vergoeden. Het origineel van de declaraties ging naar klager.
2.6 Op gezamenlijk verzoek van partijen is eind 2007 medisch deskundigenonderzoek verricht door neuroloog V. Naar aanleiding van het rapport van V heeft TVM bij – een aan verweerder gerichte – brief van 19 december 2008 het volgende voorstel tot afwikkeling van de schade gedaan:
“TVM verzekeringen is bereid de totale schade en kosten als gevolg van het ongeval te stellen op een lumpsum bedrag van € 35.333,33
Vanwege het niet benutten van de veiligheidsgordel komt
daarvan 75% voor vergoeding in aanmerking, zijnde € 26.500,00
Inmiddels is er € 1500,00 aan [klager] uitgekeerd,
en € 4500,00 + € 10.000,00 = € 14.500,00 aan [verweerder], totaal € 16.000,00
Aldus blijft er over om als slotbetaling aan u over te maken € 10.500,00
Laatst genoemd bedrag maken we over naar uw bankrekening [rekeningnummer verweerder].”
2.7 Klager wenste niet op het voorstel in te gaan. Vervolgens heeft verweerder eind 2010 namens klager de rechtbank Amsterdam verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten. In opdracht van de rechtbank is vervolgens in 2011 en 2012 deskundigenonderzoek verricht door orthopedisch chirurg prof. dr. V, psychiater prof. dr. V.T. en neuropsycholoog/GZ-psycholoog drs. K.
2.8 Tijdens een bespreking op 27 februari 2013 heeft TVM een aangepast voorstel tot afwikkeling van de schade gedaan ter grootte van circa € 150.000,--. Klager wenste opnieuw niet op het voorstel in te gaan. Ook een in een brief van TVM van 17 april 2013 gedaan voorstel is niet door klager geaccepteerd.
2.9 Verweerder heeft TVM in maart 2013 voorgesteld om gezamenlijk nader deskundigenonderzoek te laten verrichten naar de omvang van de schade door een verzekeringsarts, een arbeidsdeskundige en een bedrijfsdeskundige. TVM wenste niet aan een dergelijk onderzoek mee te werken.
2.10 Verweerder heeft vervolgens aan klager voorgesteld om dit onderzoek door de rechtbank te laten bevelen en daartoe een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek in te dienen. Klager kon zich in die aanpak niet vinden.
2.11 Klager heeft daarop een klacht tegen verweerder bij het kantoor van verweerder ingediend. Daarop is nog herhaaldelijk overleg tussen klager en verweerder over de aanpak van de zaak gevolgd, doch dit heeft niet tot overeenstemming geleid. Nadat klager begin 2014 ook bij de Letselschade Raad een klacht tegen verweerder had ingediend en een herhaalde klacht bij het kantoor van verweerder, heeft verweerder bij e-mail van 27 februari 2014 aan klager laten weten dat hij wegens het gebrek aan vertrouwen niet langer voor hem kon optreden. Bij brief van 4 april 2014 heeft verweerder, op verzoek van klager, alle originele stukken en een afschrift van het dossier aan klager toegestuurd.
2.12 Klager heeft zich tot een opvolgend advocaat gewend.
2.13 In een brief van 29 januari 2015 heeft TVM aan klager geschreven dat op 3 mei 2005, 27 augustus 2007 en 29 december 2008 voorschotten op de schade-uitkering tot een totaalbedrag van € 25.000,-- aan het kantoor van verweerder zijn uitgekeerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder in een termijn van tien jaar geen (acceptabel) resultaat heeft bereikt;
b) verweerder een voorschot van € 25.000,--, dat TVM onder algemene titel heeft betaald, heeft verrekend met zijn declaraties.
4 VERWEER
4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is. Onder verwijzing naar een door hem opgesteld chronologisch overzicht van het dossier voert verweerder aan dat het niet aan hem heeft gelegen dat de behandeling van het dossier tien jaar heeft geduurd. Ook heeft het niet aan hem gelegen dat er geen acceptabel eindresultaat is bereikt, aldus verweerder.
4.2 Met betrekking tot de door TVM betaalde bedragen stelt verweerder zich op het standpunt dat deze steeds zijn betaald als vergoeding van de schade in verband met de buitengerechtelijke kosten en dat dit voor klager steeds duidelijk moet zijn geweest.
4.3 Verweerder voert ook voor het overige gemotiveerd verweer. Op het verweer wordt hierna waar nodig ingegaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. De tuchtrechter dient bij die beoordeling rekening te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Bovendien is een advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.
Klachtonderdeel a)
5.2 De raad begrijpt dat het voor klager frustrerend is dat er in zijn zaak na tien jaar nog altijd niet een resultaat is bereikt waarmee klager kan leven. Dit is – helaas – een situatie waarmee slachtoffers met letselschade vaker te kampen hebben en zegt op zichzelf nog niets over de vraag of verweerder tegen de achtergrond van de onder 5.1 vermelde norm tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3 Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de raad niet gebleken dat verweerder de zaak van klager onvoldoende voortvarend of anderszins onvoldoende professioneel heeft behandeld.
5.4 Uit het door verweerder overgelegde overzicht van (onder meer) gevoerde correspondentie – dat volgens klager correct is – blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerder zich actief heeft ingespannen om de vaart in het dossier te houden. Daaruit volgt ook dat verweerder nogal eens lang heeft moeten wachten op stukken of reacties van klager en klager herhaaldelijk heeft moeten rappelleren.
5.5 Verweerder heeft toegelicht waarom het eerste medische deskundigenonderzoek – dat op gezamenlijk verzoek van partijen is verricht – eerst na 4,5 jaar is verricht. Dit hield onder meer verband – naar klager niet heeft bestreden – met het feit dat een medische eindtoestand moest worden afgewacht en dat die niet eerder was bereikt. In dit licht had het op de weg van klager gelegen om toe te lichten waarom verweerder van dit tijdsverloop een verwijt kan worden gemaakt. Dat heeft klager echter niet gedaan. Toen de wederpartij na dit eerste medische onderzoek in 2008 tot niet meer dan het in 2.6 vermelde aanbod bereid bleek, heeft verweerder klager geadviseerd de causaliteit tussen zijn klachten en het ongeval – die door TVM werd betwist – te laten vaststellen in een voorlopig deskundigenonderzoek. Verweerder heeft echter – naar klager onvoldoende heeft betwist – vervolgens twee jaar moeten wachten voordat klager instemde met het indienen van een verzoekschrift tot het doen houden van een voorlopig deskundigenonderzoek. Niet valt in te zien – en klager heeft ook niet toegelicht – dat verweerder van deze vertraging een verwijt gemaakt zou kunnen worden. Evenmin valt in te zien dat de keuze voor het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek niet voldeed aan de in 5.1 vermelde maatstaf.
5.6 Het verzoek tot het doen houden van een voorlopig deskundigenonderzoek is ingewilligd en het deskundigenbericht had – naar verweerder ter zitting onbetwist heeft gesteld – een voor klager gunstige uitkomst. Na dit deskundigenbericht was TVM ook tot een veel hoger aanbod bereid, namelijk circa € 150.000,--. Klager meende echter dat zijn schade € 900.000,-- beliep en was niet bereid om wezenlijk water bij de wijn te doen. Niet valt in te zien dat aan verweerder kan worden verweten dat hij onder deze omstandigheden geen schikking heeft weten te bereiken. Evenmin is gesteld of gebleken dat hij klager had moeten adviseren wel wezenlijk water bij de wijn te doen. Het verschil van mening zag onder meer op de vraag hoe het bedrijf van klager zich zou hebben ontwikkeld als het ongeval hem niet was overkomen. Verweerder heeft toen nog mediation aan TVM voorgesteld, maar dat wilde TVM niet. Ook heeft verweerder nog aan TVM voorgesteld gezamenlijk een deskundige aan te wijzen om de omvang van de schade te onderzoeken, doch dit werd ook geweigerd. Het advies dat verweerder vervolgens aan klager heeft gegeven om een tweede verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek in te dienen, dit keer ter bepaling van de omvang van de schade, voldoet naar het oordeel van de raad aan de hierboven in 5.1 gegeven maatstaf. Dit advies is in het voorjaar van 2013 gegeven. De vertraging die daarna is ontstaan kan opnieuw niet aan verweerder worden toegerekend.
5.7 Het door klager in het geding gebrachte rapport van Axell Claims van 11 mei 2015 doet aan het voorgaande niet af. Daarin lijkt onder meer aan verweerder te worden verweten dat hij in de discussie met TVM over het al dan niet gerechtvaardigd zijn van een korting van 25% op de schade wegens het niet dragen van een gordel een onpleitbaar standpunt heeft ingenomen, doch de raad deelt dat oordeel niet. De in dat rapport geuite veronderstelling dat verweerder de verwachtingen van klager mogelijk onvoldoende heeft gemanaged legt de raad voorts naast zich neer, nu niet is gesteld of gebleken dat Axell Claims inzage heeft gehad in de correspondentie tussen klager en verweerder of anderszins zicht heeft gehad op de wijze waarop verweerder de verwachtingen van klager heeft gemanaged. Het had op de weg van klager gelegen om in deze procedure duidelijk te maken in welk opzicht zijn verwachtingen niet goed zijn gemanaged, doch dit heeft klager nagelaten.
5.8 Gezien het voorgaande is klachtonderdeel a) ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.9 Allereerst dient te worden nagegaan of klager kan worden ontvangen in klachtonderdeel b). Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet wordt een klacht door de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.10 Klager verwijt verweerder kort gezegd dat hij de in 2.13 vermelde voorschotten tot een totaalbedrag van € 25.000,-- die TVM aan het kantoor van verweerder heeft betaald, heeft verrekend met zijn declaraties. Dit handelen heeft voor en in 2008 plaatsgevonden, terwijl klager daarover eerst in 2015 bij de deken een klacht heeft ingediend. Klager heeft ter toelichting op dit tijdsverloop gesteld dat hij eerst door de brief van TVM van 29 januari 2015 aan hem heeft begrepen dat er aan het kantoor van verweerder € 25.000,-- was uitgekeerd ter vergoeding van zijn revalidatiekosten.
5.11 De raad is echter van oordeel dat klager al in 2008 heeft kennisgenomen althans redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van de uitkering aan het kantoor van verweerder en het etiket dat de verzekeraar daarop heeft geplakt. Niet in geschil is dat klager er steeds van op de hoogte is geweest dat verweerder steeds een kopie van zijn declaraties voor klager aan TVM heeft gestuurd met het verzoek om voor betaling zorg te dragen.
5.12 Ter zitting is stilgestaan bij de in 2.6 ten dele geciteerde brief van TVM aan verweerder van 19 december 2008. Als door verweerder gesteld en door klager niet voldoende betwist moet ervan worden uitgegaan dat verweerder destijds een kopie van deze brief aan klager heeft gezonden. Uit die brief volgt dat TVM de declaraties van verweerder heeft behandeld als een onderdeel van de totale schade van klager. Klager heeft ter zitting bevestigd dat hij bekend was met deze constructie waarin de kosten van verweerder door TVM als schadepost in de totale schade van klager werden meegenomen. Voorts wordt in deze brief melding gemaakt van reeds verrichte betalingen van € 4.500,-- en € 10.000,-- aan het kantoor van verweerder en een nog te verrichten betaling van € 10.000,--. Dit zijn de betalingen waarop dit klachtonderdeel betrekking heeft.
5.13 Gezien het voorgaande is de raad van oordeel dat klager in 2008 al kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Door pas in januari 2015 een klacht in te dienen, heeft klager de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde termijn overschreden.
5.14 De raad zal klager aldus in klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen, M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 januari 2016 verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl