ECLI:NL:TADRAMS:2016:34 Raad van Discipline Amsterdam 15-188A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:34
Datum uitspraak: 02-02-2016
Datum publicatie: 12-02-2016
Zaaknummer(s): 15-188A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verzet ongegrond. Ook in verzet is niet gebleken dat verweerder in strijd met de waarheid heeft verklaard.

Beslissing van 2 februari 2016

in de zaak 15-188A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 3 september 2015 op de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 februari 2015 hebben klagers zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 13 augustus 2015, met kenmerk 4015-0140, door de raad ontvangen op 14 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 3 september 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 3 september 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 1 oktober 2015, door de raad ontvangen op 2 oktober 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 december 2015 in aanwezigheid van partijen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 1 oktober 2015.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klagers in verzet niet op.

3 VERZET

3.1 De verzetsgrond houdt, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter in overweging 4.3 van zijn beslissing ten onrechte is uitgegaan van de omstandigheid dat verweerder voorafgaand aan zijn toetreding tot het bestuur van de Stichting administratiekantoor DRI (hierna: STAK) de overeenkomst van beheer (en bewaring) (hierna: de Overeenkomst) niet kende.

3.2 Klagers stellen ter toelichting op het verzet – onder verwijzing naar schriftelijke stukken – dat verweerder meerdere malen rechtstreeks om zijn oordeel is gevraagd over de inhoud van de Overeenkomst; verweerder kende de inhoud van de overeenkomst derhalve wel degelijk, aldus klagers.

4 BEOORDELING

4.1 De raad stelt voorop dat de voorzitter in overweging 4.4 van de voorzittersbeslissing heeft overwogen dat de omstandigheid dat verweerder een concept van de Overeenkomst heeft gezien, nog niet betekent dat verweerder kennis had van een definitieve – naar redelijkerwijs begrepen moet worden: getekende – Overeenkomst. De voorzitter heeft aldus tot uitgangspunt genomen dat verweerder bekend was met het bestaan van de Overeenkomst – zoals verweerder ook bij dupliek heeft erkend – maar dat verweerder niet bekend was met een getekende versie van die Overeenkomst.

4.2 De raad overweegt dat voornoemd uitgangspunt in overeenstemming is met de door klager sub 2 ter zitting van de raad gedane – door klager niet weersproken – mededelingen (i) dat de getekende Overeenkomst niet bij de toetredingsstukken zat en (ii) dat een kopie van de getekende Overeenkomst niet aan de participanten is verstrekt en dat (iii) verweerder pas bekend werd met de getekende Overeenkomst bij het ontstaan van het geschil over de bijstortingsverplichting van de participanten. De raad is van oordeel dat de voorzitter tegen die achtergrond op juiste gronden heeft geoordeeld dat de uitspraak van verweerder, dat hij de – naar de raad moet begrijpen, getekende – Overeenkomst voorafgaand aan zijn toetreding tot het bestuur niet kende, niet in strijd met de waarheid is.

4.3 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling ook overigens de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad beschikt overigens over onvoldoende feitelijke aanknopingspunten om te kunnen beoordelen of de uitkomst van het kort geding door uitlatingen van verweerder is beïnvloed.

4.4 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2016.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 februari 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.