ECLI:NL:TADRAMS:2016:31 Raad van Discipline Amsterdam 16-029/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:31
Datum uitspraak: 11-02-2016
Datum publicatie: 18-02-2016
Zaaknummer(s): 16-029/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  11 februari 2016

in de zaak 16-029/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 18 januari 2016 met kenmerk td/md/15-410, door de raad ontvangen op 19 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is met zijn ex-partner verwikkeld in (een) procedure(s) over de verdeling van de zorg en de hoofdverblijfplaats van hun nog minderjarige zoon. De ex-partner van klager, die de Venezolaanse nationaliteit heeft, heeft gedurende de relatie met klager steeds op een toeristenvisum voor een periode van drie maanden in Nederland verbleven waarna zij het land weer diende te verlaten en zij met de minderjarige zoon en deels met klager in het buitenland verbleef.

1.2 Op 22 april 2015 heeft de ex-partner van klager aangifte jegens klager gedaan van mishandeling. Op 23 april 2015 heeft klager aangifte jegens zijn ex-partner gedaan van ontvoering.

1.3 Op 1 mei 2015 is op vordering van klager door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland een verstekvonnis tegen de ex-partner van klager gewezen, waarin onder meer het gezag van de ex-partner van klager over de minderjarige zoon (tijdelijk) is geschorst en is bepaald dat de minderjarige zoon zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij klager. De ex-partner van klager heeft zich na het verstekvonnis tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan.  

1.4 Op 26 mei 2015 heeft klager een procedure op grond van artikel 253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) aanhangig gemaakt bij de rechtbank Noord-Holland. 

1.5 Na het uitbrengen van een verzetdagvaarding tegen het verstekvonnis van 1 mei 2015, heeft op 29 mei 2015 een viergesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerster. Dit gesprek heeft niet geleid tot een minnelijke regeling.

1.6 Bij vonnis van 9 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland bepaald dat de minderjarige zoon, in afwachting van de uitkomst van de reeds aanhangige bodemprocedure, zijn hoofdverblijfplaats bij klager zal hebben en dat bij wijze van ordemaatregel het paspoort van de minderjarige zoon voorlopig, in afwachting van de uitkomst van de reeds aanhangige bodemprocedure, in bewaring zal blijven op het kantoor van verweerster.

1.7 De predikant van de Ruïnekerk te Bergen heeft gesprekken met klager en zijn ex-partner gevoerd om tot een oplossing van hun geschil(len) te komen. Bij e-mail van 11 juni 2015 heeft verweerster de predikant het volgende meegedeeld:

“(…) Van cliente vernam ik dat zij de afgelopen dagen tijdens de gesprekken met u en [klager] onder druk is gezet weer terug te keren naar de woning en de relatie weer op te pakken. Ook verschillende andere opties, telkens uitgaande van een dominante positie van [klager], zijn de revue gepasseerd, althans zo heb ik vernomen. Cliente heeft dit als zeer onaangenaam ervaren. Uw positie als onafhankelijke en neutrale gesprekspartner trekt zij om meerdere redenen in twijfel. Zij heeft aangegeven niet langer op deze wijze te willen overleggen.

Direkt na de behandeling bij de President in Kort Geding is geconstateerd dat de tijd tot de behandeling van de zaak op 3 juli as. benut zou moeten worden om onder leiding van een professionele, onafhankelijke derde, met elkaar in gesprek te gaan. Partijen hebben hiermee ingestemd.

Aan cliente en ook aan de advocaat van meneer heb ik daags na de zitting als optie genoemd een mediator te benaderen gespecialiseerd in kwesties zoals deze, genaamd cross border mediation (…)

Nu uw rol als bemiddelaar in ieder geval door cliente niet wordt gewenst, is dit reden te meer (alsnog en op zo kort mogelijke termijn) bij een mediator (…) aan tafel te komen. (…)”

1.8 De predikant heeft bij e-mail van 11 juni 2015 gereageerd op de e-mail van verweerster:

“Ik ben er van overtuigd, dat u vol liefde de belangen van uw cliënt dient en het beste met haar voor heeft. En eerlijk gezegd weet ik niet meer wat ik er nu van moet denken. (…)

Eergister kwam ik [de ex-partner van klager] op straat tegen en ze viel me spontaan huilend in de armen:

“[Predikant, predikant], van mijn advocaat mag ik niet meer bij jou komen?”

Hoewel het me allemaal erg verwondert en ook raakt. Ik ken hen al vier jaar behoorlijk intensief.

Dat was ook de reden van mijn schrijven.

Ik vind het een lastige situatie, kan ik u zeggen.

Maar ik kan niet anders dan er op vertrouwen,

Dat u –net als ik, het belang van [de ex-partner van klager en klager], hoopt te dienen.

(…)”

1.9 Klager en zijn ex-partner hebben vervolgens getracht door middel van mediation bij praktijk ‘Heel mijn hart’ tot een regeling te komen. Dat is niet gelukt.

1.10 Op 3 juli 2015 heeft de mondelinge behandeling van het in § 1.4 bedoelde verzoek plaatsgevonden. Na afloop daarvan hebben verweerster en de advocaat van klager getracht tot een regeling te komen. In afwachting van de beslissing van de rechtbank zijn voor de zomervakantie tijdelijke afspraken gemaakt.

1.11 Bij beschikking van 29 juli 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland de Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK) verzocht onderzoek te verrichten naar en advies uit te brengen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling en de behandeling van de verzoeken van partijen inzake de hoofdverblijfplaats van de minderjarige zoon in Nederland en een zorgregeling tot een nader te bepalen datum aangehouden, in afwachting van het rapport met advies van de RvdK.   

1.12 Bij e-mail van 17 augustus 2015 heeft een medewerkster van de RvdK de ex-partner van klager toestemming gevraagd om contact met verweerster op te nemen.

1.13 Op 21 augustus 2015 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerster en de medewerkster van de RvdK. Omdat de vragen van de medewerkster betrekking hadden op de verblijfsstatus van de ex-partner van klager, heeft verweerster haar in contact gebracht met haar kantoorgenoot, mr. W., die de ex-partner van klager in de vreemdelingrechtelijke procedure bijstaat.

1.14 Bij e-mail van 4 september 2015 heeft de medewerkster van de RvdK klager meegedeeld dat zij van verweerster een kopie heeft ontvangen van de laatst door verweerster aan de advocaat van klager verzonden brief, waarin verweerster heeft gemeld dat het niet hervatten van de zorgregeling mogelijk gevolgen heeft voor de vreemdelingrechtelijke procedure in een zin die voor alle betrokkenen nadelig kan zijn en dat het haar zinnig lijkt ook hiermee rekening te houden.

1.15 Bij brief van 13 oktober 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.16 De medewerkster van de RvdK heeft verweerster bij e-mail van 9 november 2015 bericht dat zij in een e-mail aan klager per abuis heeft geschreven dat verweerster een (confraternele) brief aan haar had doorgezonden en dat het de ex-partner van klager is geweest die de desbetreffende brief heeft doorgestuurd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) in de lopende familiezaak doelbewust onwaarheden inbrengt;

b) de zaak niet tot een oplossing brengt;

c) te persoonlijk betrokken is;

d) ten onrechte procedeert op basis van een toevoeging.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij van klaagster. Uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijke klacht is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 Voorts geldt dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van de kinderen.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij in de lopende procedure(s) doelbewust onwaarheden inbrengt. Zo heeft verweerster volgens klager tijdens de zitting op 3 juli 2015 in strijd met de waarheid verklaard dat sprake is geweest van fysieke mishandeling door klager van zijn ex-partner, heeft zij doelbewust de RvdK op het verkeerde been getracht te zetten door confraternele correspondentie in kopie door te sturen naar de RvdK en heeft zij klager ervan beschuldigd zich met een onbekende man te hebben opgehouden voor het tijdelijke woonadres van de ex-partner van klager. 

4.4 Verweerster betwist dat zij feiten heeft geponeerd waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs had kunnen kennen. Anders dan klager stelt is tijdens het viergesprek op 29 mei 2015 niet vast komen te staan dat van fysieke mishandeling door klager van zijn ex-partner geen sprake is geweest. Verweerster heeft voorts geen confraternele correspondentie (gedoeld wordt op een e-mail van 28 augustus 2015 van verweerster aan de advocaat van klager) in kopie aan de RvdK gestuurd. Een medewerkster van de RvdK heeft dit ook bevestigd in een e-mail aan verweerster van 9 november 2015. Wat betreft het ophouden van klager bij het tijdelijke woonadres van zijn ex-partner is verweerster afgegaan op mededelingen van haar cliënte, aldus nog steeds verweerster. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door verweerster heeft klager zijn klacht niet onderbouwd. Derhalve is niet vast komen te staan dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs had kunnen kennen. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij de zaak niet tot een oplossing brengt. Volgens klager heeft verweerster hem ten onrechte in de aanloop naar het kort geding van 1 mei 2015 niet geïnformeerd over het feit dat zijn ex-partner met de minderjarige zoon ergens in Nederland verbleef en dat verweerster de ex-partner van klager zou bijstaan. Voorts heeft verweerster de predikant in een e-mail van 11 juni 2015 ondubbelzinnig te kennen gegeven dat deze partijdig zou zijn in het mediationtraject en haar cliënte zelfs onder druk zou hebben gezet. Ook heeft zij “spelletjes gespeeld”, aldus nog steeds klager.

4.6 Verweerster betwist dat zij niet heeft getracht de zaak tot een oplossing te brengen. Zij is pas na het verstekvonnis van 1 mei 2015 bij de zaak betrokken en zij heeft steeds geprobeerd het gesprek met klager aan te gaan. Er zijn ook diverse mediationpogingen gedaan door derden. Het is voorts juist dat verweerster de predikant namens haar cliënte een e-mail heeft gestuurd waarin zij schrijft zijn rol in de mediation niet te waarderen. Deze e-mail is echter niet aan klager gericht en is ook niet escalerend van inhoud. Dat verweerster spelletjes zou hebben gespeeld betwist zij ten stelligste. Verweerster heeft na afloop van de zitting van 3 juli 2015 met de advocaat van klager de verschillende scenario’s besproken, waarbij voor de concrete uitvoering de beslissing van de rechtbank diende te worden afgewacht, aldus verweerster.

4.7 De voorzitter is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat verweerster bij de diverse mediationpogingen escalerend is opgetreden. De e-mail van verweerster aan de predikant is daartoe onvoldoende, nu zij in die e-mail slechts het standpunt van haar cliënte heeft verwoord en zij in die e-mail bovendien heeft aangegeven dat haar cliënte (nog steeds) open staat voor mediation. Ook overigens is niet gebleken dat verweerster escalerend is opgetreden of niet heeft getracht de zaak tot een oplossing te brengen. Klachtonderdeel b) is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8 Dit klachtonderdeel ziet op de persoonlijke betrokkenheid van verweerster bij de zaak. Klager heeft dit klachtonderdeel niet onderbouwd. Het dossier biedt ook geen aanknopingspunten voor de stelling dat verweerster te persoonlijk betrokken zou zijn bij de zaak. Ook klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij ten onrechte procedeert op basis van een toevoeging. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat het de Raad voor Rechtsbijstand is die beslist over een toevoegingsaanvraag. Voor zover de Raad voor Rechtsbijstand ten onrechte een toevoeging aan verweerster heeft verstrekt, hetgeen overigens in het geheel niet vast staat, is niet gesteld noch gebleken dat klager daarmee in enig belang is geschaad. Klachtonderdeel d) is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

Conclusie

4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdeel d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

- klachtonderdelen a), b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 11 februari 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 11 februari 2016 

verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl