ECLI:NL:TADRAMS:2016:28 Raad van Discipline Amsterdam 15-683/A/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:28
Datum uitspraak: 04-02-2016
Datum publicatie: 15-02-2016
Zaaknummer(s): 15-683/A/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  4 februari 2016

in de zaak 15-683/A/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

Na een verwijzingsbeslissing van het Hof van Discipline van 4 december 2015 heeft de voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") kennisgenomen van de brief van de griffier van het Hof van Discipline van 4 december 2015. Omdat bij die brief niet het volledige klachtdossier was gevoegd, heeft de griffie van de raad het volledige klachtdossier opgevraagd bij de deken van de Orde van Advocaten te Den Haag. De voorzitter heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten te Den Haag van 6 januari 2016 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft tevens kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten te Amsterdam van 14 januari 2016 en van de daarbij gevoegde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Op 22 mei 2015 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag verweerder, voor zover relevant, het volgende meegedeeld:

“Met referte aan ons telefonisch overleg (…) deel ik u mede dat ik u onder de hierna vermelde voorwaarden heb aangewezen op de voet van artikel 13 Advocatenwet om [klager] bij te staan. De voorwaarden zijn:

• U bent aangewezen om [klager] te adviseren over de mogelijkheid om cassatie in te stellen tegen twee arresten, te weten het arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 maart 2015 met zaaknummer: 200.149.620/01 en tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag in de procedure met zaaknummer: 200.137.290/01 en om eventueel, indien u daarvoor in deze zaken gronden aanwezig acht, cassatie voor hem in te stellen. U dient [klager] terzake schriftelijk te adviseren.

• U zult uw werkzaamheden eerst behoeven aan te vangen na ontvangst van een voorschot van € 2.500,-;

(…)

Mocht(en) de door [klager] gewenste procedure(s) naar uw oordeel geen kans van slagen hebben, dan dient u hem dit in een deugdelijk gemotiveerd advies duidelijk te maken.

(…)”

1.2 Op 26 mei 2015 heeft verweerder klager bericht dat hij kennis heeft genomen van de brief van de deken van 22 mei 2015 en dat hij graag de procesdossiers – zo compleet mogelijk – per ommegaande tegemoet ziet. Tevens heeft verweerder klager meegedeeld dat hij graag overmaking tegemoet ziet van een voorschotbedrag van € 2.500,- en dat hij een uurtarief hanteert van € 250,-te vermeerderen met 6% kantoorkosten, eventuele verschotten en omzetbelasting.

1.3 Klager heeft verweerder daarop bericht dat de enige die over de volledige procesdossiers beschikt zijn voormalig advocaat mr. S is en dat mr. S. op verzoek ongetwijfeld de beide procesdossiers per koerier aan verweerder zal doen toekomen.

1.4 Bij brief van 28 mei 2015 heeft verweerder klager onder meer geschreven dat hij slechts een gedeelte van het door klager te betalen voorschot van € 2.500,- had ontvangen en dat hij ook nog niet de procesdossiers in de zaken had ontvangen, maar dat mr. S. wel had aangegeven ervoor zorg te dragen dat de dossiers nog dezelfde dag op het kantoor van verweerder zouden worden bezorgd. Verweerder heeft klager tevens meegedeeld dat indien hij niet uiterlijk die dag in het bezit zou worden gesteld van het ontbrekende gedeelte van het afgesproken voorschot en van de dossiers, hij zich niet in staat achtte uitvoering te geven aan de aanwijzing.

1.5 Na ontvangst van het resterende voorschotbedrag en de procesdossiers heeft verweerder op 1 juni 2015 een negatief cassatieadvies uitgebracht en klager meegedeeld dat hij gelet op dat negatieve advies geen cassatieberoep voor klager zal (kunnen) instellen.

1.6 Bij e-mail van 2 juni 2015 heeft klager verweerder bericht dat hij de procesdossiers retour wil ontvangen en verweerder meegedeeld dat hij bereid is de stukken op het kantoor van verweerder op te halen. Verweerder heeft daarop gereageerd met “Prima. De stukken liggen voor U gereed bij de receptie”.

1.7 Bij brief van 11 juni 2015 heeft klager verweerder een aantal vragen gesteld over het cassatieadvies. Verweerder heeft daarop bij brief van 18 juni 2015 gereageerd. 

1.8 Bij brief van 10 september 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.9 Omdat verweerder lid is van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, is de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 4 december 2015 aangewezen voor de behandeling van de klacht van klager tegen verweerder.

1.10 Bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam heeft nog re- en dupliek plaatsgevonden. Deze stukken zijn aan het dossier gevoegd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de aanwijzing ex artikel 13 Advocatenwet niet heeft uitgevoerd;

b) een noodzakelijke bespreking met klager heeft geweigerd;

c) geweigerd heeft kennis te nemen van de volledige procesdossiers, ten gevolge waarvan verweerder heeft geadviseerd op basis van onvolledige dossiers;

d) geweigerd heeft de (inhoudelijke) e-mailberichten van klager te lezen;

e) op 1 juni 2015 een cassatieadvies heeft uitgebracht, waarin hij kritiekloos het standpunt van de wederpartij heeft overgenomen;

f) geweigerd heeft de procedure met zaaknummer 200.137.290/01 te  heropenen om ontbinding van de schikking te vorderen en een einduitspraak van het gerechtshof Den Haag te vragen;

g) geweigerd heeft de procedure met zaaknummer 200.149.620/01 opnieuw op de rol te zetten om alsnog een geldige einduitspraak van het gerechtshof Den Haag te vragen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat hij met voortvarendheid de ontvangen procesdossiers heeft bestudeerd en aan de hand daarvan op 1 juni 2015 een cassatieadvies heeft uitgebracht. Volgens verweerder heeft hij geredelijk kunnen adviseren zoals is geschied. Deze advisering laat zich volgens verweerder overigens niet toetsen in het kader van een klacht als de onderhavige. Verweerder voert voorts aan dat de aanwijzing zich beperkt tot het uitbrengen van een cassatieadvies en de eventuele behandeling van het cassatieberoep. De aanwijzing ziet, anders dan klager lijkt te veronderstellen, niet op het uitbrengen van advies of optreden in rechte overigens, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdelen a), f) en g)

4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 Verweerder is door de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Den Haag aangewezen om klager te adviseren over de mogelijkheid om cassatie in te stellen tegen een arrest en een proces-verbaal van het gerechtshof Den Haag en eventueel, indien verweerder gronden voor cassatie aanwezig zou achten, namens klager cassatie in te stellen. Verweerder heeft hieraan gevolg gegeven met zijn brief aan klager van 1 juni 2015. In die brief heeft verweerder een negatief cassatieadvies gegeven en klager meegedeeld dat hij, gelet op dat negatieve advies, geen cassatieberoep namens klager zal (kunnen) instellen. Klager verwijt verweerder, althans zo begrijpt de voorzitter de klacht van klager, de aanwijzing ex artikel 13 Advocatenwet niet te hebben uitgevoerd door geen cassatieberoep in te stellen. Klager verwijt verweerder tevens dat hij geweigerd heeft de procedure met zaaknummer 200.137.290/01 te heropenen en de procedure met zaaknummer 200.149.620/01 opnieuw op de rol te zetten.

4.4 De voorzitter overweegt dat op grond van artikel 12 van de Verordening Vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur een cassatieadvocaat geen cassatieberoep mag instellen zonder dat een cliënt over, onder meer, de kansen is geadviseerd. Dit om te voorkomen dat cassatie wordt ingesteld op ontoereikende gronden. Voorts geldt dat een advocaat die is aangewezen op grond van artikel 13 Advocatenwet, geen procedure behoeft te voeren, indien daarvoor naar het oordeel van de advocaat geen, althans onvoldoende gronden aanwezig zijn. Het stond verweerder derhalve vrij om, na het geven van een negatief cassatieadvies, geen cassatieberoep namens klager in te stellen. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk niet te verwijten. Dat verweerder, door geen cassatieberoep namens klager in te stellen, niet heeft voldaan aan de aanwijzing, zoals klager stelt, volgt de voorzitter ook niet. Voor zover verweerder geweigerd zou hebben klager bij te staan in de door klager onder f) en g) genoemde procedures geldt dat die procedures buiten de aanwijzing van de deken van 22 mei 2015 vallen. 

4.5 Klachtonderdelen a), f) en g) zijn kennelijk ongegrond. 

Ad klachtonderdelen b) en d)

4.6 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In deze klachtonderdelen verwijt klager verweerder een bespreking met klager te hebben geweigerd en niet te hebben gereageerd op (inhoudelijke) e-mails van klager.

4.7 De voorzitter overweegt dat klager zijn klachten niet heeft onderbouwd. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten voor de stelling dat verweerder een bespreking met klager zou hebben geweigerd en/of (inhoudelijke) e-mails van klager zou hebben genegeerd. Ook klachtonderdelen b) en d) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en e)

4.8 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en betreffen de inhoud van het cassatieadvies van verweerder.

4.9 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij geweigerd heeft kennis te nemen van de volledige procesdossiers, waardoor verweerder heeft geadviseerd op basis van onvolledige dossiers. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens verweerder heeft hij wel degelijk kennis genomen van de volledige dossiers. Klager heeft zijn klacht, tegenover deze gemotiveerde betwisting door verweerder, niet onderbouwd. Klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.10 Klager verwijt verweerder voorts in het advies van 1 juni 2015 kritiekloos het standpunt van de wederpartij te hebben overgenomen. De voorzitter overweegt dat het cassatieadvies van verweerder van 1 juni 2015 haar niet onjuist of onredelijk voorkomt. Klager heeft geen, althans onvoldoende redenen of omstandigheden gesteld, waaruit blijkt dat het door verweerder gegeven advies onjuist of in strijd is met hetgeen een redelijk bekwaam advocaat in deze zaak zou kunnen of behoren te adviseren, noch is dat op andere wijze gebleken. Ook klachtonderdeel e) is derhalve kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel       als griffier op 4 februari 2016.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 4 februari 2016 

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl