ECLI:NL:TADRAMS:2016:216 Raad van Discipline Amsterdam 16-599/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:216
Datum uitspraak: 25-10-2016
Datum publicatie: 11-11-2016
Zaaknummer(s): 16-599/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar inzake i) het niet doen van CCV opgave, ii) het niet beschikken over een geldige advocatenpas en iii) het niet reageren op verzoeken van de deken. Alle onderdelen gegrond. Recidive. Ook omstandigheid dat verweerder pas op de dag van de zitting van de raad CCV opgave heeft gedaan, weegt mee bij de bepaling van de maatregel. Boete en voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden. Proceskostenveroordeling  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 25 oktober 2016

in de zaak 16-599/A/A

naar aanleiding van het bezwaar van:

mr. P.N. van Regteren Altena

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 23 juni 2016 met kenmerk 40-16-0426, door de raad ontvangen op 24 juni 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, hierna: de deken, een dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 13 september 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 3 op de bij die brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft daarnaast kennis genomen van door verweerder ter zitting overgelegde stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Bij beslissing van 18 november 2013 heeft de raad verweerder de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd voor het niet voldoen aan zijn opgaveverplichting over 2012 in het kader van de digitale Centrale Controle Verordening (hierna: CCV-opgave) en het niet reageren op herhaalde verzoeken van de deken.

2.2 Bij beslissing van 14 juli 2014 heeft de raad verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van veertien dagen opgelegd wegens het voor de tweede maal binnen een jaar niet voldoen aan verplichtingen op grond van de voor advocaten geldende verordeningen. De raad heeft als bijzondere voorwaarden gesteld (i) dat verweerder binnen veertien dagen na de uitspraak CCV-opgave diende te doen over 2013 en (ii) dat verweerder vóór 7 januari 2015 – onder overlegging van bewijsstukken – aan de deken diende aan te tonen dat hij in het jaar 2014 (minimaal) 50 opleidingspunten had behaald.

2.3 Verweerder heeft – na een rappel van de deken – aan de door de raad gestelde bijzondere voorwaarden voldaan. Verweerder heeft ook de CCV-opgave over 2014 tijdig gedaan.

2.4 De Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de Nederlandse Orde) heeft in de eerste week van januari 2016 verweerder verzocht om vóór 29 januari 2016 zijn individuele CCV-opgave te doen. Verweerder heeft dat niet gedaan.

2.5 Vervolgens heeft de deken bij e-mail van 2 februari 2016 verweerder verzocht om uiterlijk op 9 februari 2016 CCV-opgave te doen.

2.6 Een stagiaire van het kantoor van verweerder heeft – mede – namens verweerder in een op 4 februari 2016 aan de receptie van de Amsterdamse Orde verstuurde e-mail medegedeeld dat verweerder en hijzelf niet over de voor het doen van CCV-opgave noodzakelijke pincodes beschikken en dat dit problematisch is in verband met de gestelde deadline tot 9 februari 2016.

2.7 In een zijdens de deken geïnitieerd telefonisch contact met verweerder is aan verweerder vervolgens uitstel voor het doen van de CCV-opgave verleend wegens persoonlijke omstandigheden. Aangedrongen is op het doen van een spoedige opgave.

2.8 Bij brief van 17 maart 2016 heeft de deken verweerder verzocht om uiterlijk op 24 maart 2016 CCV-opgave te doen. De deken heeft verweerder in deze brief daarnaast, wegens het verlopen zijn van zijn advocatenpas verzocht uiterlijk op 24 maart 2016 een nieuwe advocatenpas aan te vragen en te betalen. De deken heeft bij niet naleving van de verzoeken een dekenbezwaar in het vooruitzicht gesteld.

2.9 Verweerder heeft in juni 2016 een BAR-mutatieformulier bij de Nederlandse Orde ingediend teneinde zijn kantoorverplaatsing van begin 2016 te laten registreren.

2.10 Verweerder heeft op 22 juni 2016 een nieuwe advocatenpas aangevraagd, en op 1 juli 2016 betaald. Verweerder heeft een afspraak met de leverancier van de advocatenpas, QuoVadis, gemaakt om zijn nieuwe advocatenpas op 14 juli 2016 te ontvangen.

2.11 Verweerder heeft op 13 september 2016 (13:48 uur) de CCV-opgave over 2015 gedaan. Blijkens de opgave heeft verweerder in 2015 tien opleidingspunten behaald.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder handelt zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) in strijd met artikel 6.13 lid 1 Verordening op de advocatuur niet beschikt over een geldige advocatenpas;

b) in strijd met afdeling 5.2 Algemene wet bestuursrecht geen CCV-opgave over het jaar 2015 heeft gedaan;

c) niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken tot het doen van opgave, althans tot het verstrekken van inlichtingen.

3.2 De deken stelt ter toelichting op het dekenbezwaar dat het verweerder ernstig kwalijk te nemen is dat hij ondanks een door de raad opgelegde waarschuwing in 2013 en een door de raad opgelegde voorwaardelijke schorsing in 2014 wederom in herhaling is getreden en wederom heeft verzuimd om tijdig aan herhaalde verzoeken te voldoen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft ter zitting verweer gevoerd. Verweerder herkent zich niet in het beeld dat hij niet op verzoeken van de deken heeft gereageerd. Verweerder heeft met een zekere regelmaat contact gehad met QuoVadis. Ook is hij gebeld door de orde.

4.2 Verweerder heeft niet tijdig zijn CCV-opgave kunnen doen omdat hij niet beschikte over een geldige pincode. Nadat verweerder over een geldige pincode beschikte, bleek zijn advocatenpas verlopen te zijn.

4.3 Correspondentie van de deken heeft verweerder tot 17 maart 2016 niet bereikt terwijl de orde op de hoogte was van de kantoorverplaatsing van verweerder. Verweerder heeft rond 9 juni 2016 een BAR-mutatieformulier ingediend teneinde zijn kantoorverplaatsing te laten registeren. Ondanks het mutatieformulier kwamen de berichten van QuoVadis nog steeds niet bij verweerder aan; er bleek sprake te zijn van een technische uitwisselingsstoring tussen de systemen van de orde en die van QuoVadis, aldus – steeds – verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig waaronder de vervulling van de taken die hun bij verordening zijn opgelegd. Het is in dat kader dat jaarlijks aan iedere advocaat wordt verzocht CCV-opgave – bestaande uit verschillende categorieën vragen die betrekking hebben op de Verordening op de advocatuur en de Regeling op de advocatuur – te doen.

5.2 Gedragsregel 37 schrijft voor dat een advocaat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, verplicht is om alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken. De raad zal het bezwaar beoordelen met inachtneming van deze uitgangspunten.

Dekenbezwaar

5.3 De verschillende onderdelen van het dekenbezwaar lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.4 Vast staat dat verweerder bij brief van 17 maart 2016 een uiterste termijn tot 24 maart 2016 is gegund om (i) CCV-opgave over 2015 te doen en (ii) een nieuwe advocatenpas aan te vragen en te betalen. In de brief wordt verwezen naar eerdere herinneringen en wordt aan verweerder een dekenbezwaar in het vooruitzicht gesteld bij het uitblijven van een adequate reactie. Dat verweerder – op welke manier dan ook – richting de deken op de brief van 17 maart 2016 heeft gereageerd, is de raad niet gebleken. Verweerder heeft in ieder geval niet schriftelijk gereageerd. Naar aanleiding van de vraag of hij telefonisch heeft gereageerd, heeft verweerder ter zitting weinig consistente verklaringen afgelegd. Uiteindelijk heeft hij verklaard dat hij zelf geen contact heeft opgenomen, maar dat het dekenaat contact met hem had opgenomen. Die laatste stelling van verweerder is in het licht van de betwisting daarvan door de deken niet aannemelijk geworden. Verweerder heeft niet in de vereiste concrete zin gesteld dat hij met de deken of een van zijn medewerkers over de bewuste brief telefonisch contact heeft gehad: wat toen besproken zou zijn, wanneer en met wie dat gesprek zou hebben plaatsgevonden, is geheel onduidelijk gebleven. Bovendien luidt het verwijt van de deken aan verweerder dat hij, verweerder, niet heeft gereageerd op de brief van 17 maart 2016. Verweerder heeft uiteindelijk erkend dat hij niet heeft gereageerd. Dat verweerder naar aanleiding van de brief van 17 maart 2016 wellicht contact heeft gehad met QuoVadis kan hem niet baten. QuoVadis is immers een derde partij, die los staat van de orde. Niet valt in te zien dat verweerder reden had om aan te nemen dat berichten aan QuoVadis de deken zouden bereiken.

5.5 Al voor 17 maart 2016 had de deken verweerder een uiterste termijn tot 9 februari 2016 gesteld voor het doen van zijn CCV-opgave. Uit het hiervoor, in 2.6 genoemde bericht van 4 februari 2016 dat mede namens verweerder aan de deken is gezonden, blijkt dat dit ultimatum verweerder heeft bereikt. De deken heeft onweersproken gesteld dat hij na het verstrijken van dit ultimatum contact met verweerder heeft proberen te krijgen en dat hem uiteindelijk in een telefonisch contact duidelijk is geworden dat persoonlijke omstandigheden aan de zijde van verweerder uitstel rechtvaardigden. Het had op de weg van verweerder gelegen hierover zelf in contact met de deken te treden.

5.6 Door niet, althans niet naar behoren, te antwoorden op verzoeken van de deken heeft verweerder de deken in zijn taakuitoefening belemmerd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, zodat het bezwaar wat betreft onderdeel c) gegrond is.

5.7 Verweerder had bovendien ten tijde van het indienen van het dekenbezwaar nog geen CCV-opgave over het jaar 2015 gedaan. Daar heeft verweerder zelfs mee gewacht tot op de dag van de zitting van de raad. Verweerder heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat hij eerst op de dag van de zitting, 13 september 2016, opgave heeft gedaan en niet direct nadat hij weer over een geldige advocatenpas beschikte, medio juli 2016. Het feit dat verweerder tot juli 2016 niet over een geldige advocatenpas beschikte kan hem overigens ook niet (ten dele) disculperen. Verwezen wordt naar hetgeen hierna, in 5.8, op dit punt wordt overwogen. De problemen met de pincode zijn – blijkens de uiteenzetting van verweerder ter zitting – veroorzaakt doordat hij zijn overstap naar een ander kantoor niet tijdig in de BAR-registratie heeft laten opnemen en dient derhalve ook voor zijn eigen rekening te blijven. Nu verweerder ten tijde van het indienen van het dekenbezwaar nog geen CCV-opgave over 2015 had gedaan, is onderdeel b) gegrond. Verweerder heeft de deken aldus belemmerd in zijn taak om te controleren of verweerder heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van de Verordening op de advocatuur (vergelijk hiervoor 5.1).

5.8 Doordat verweerder ten tijde van het indienen van het dekenbezwaar ook niet over een geldige advocatenpas beschikte, is ook onderdeel a) van het bezwaar gegrond. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat om over een geldige advocatenpas te beschikken. Overigens heeft de Amsterdamse orde, naar de deken ter zitting onweersproken heeft gesteld, haar leden al in 2015 gewaarschuwd voor het verlopen van de geldigheid van veel passen in 2016. Daarbij komt nog dat de deken verweerder bij brief van 17 maart 2016 een ultimatum heeft gesteld voor het aanvragen en betalen van een nieuwe pas tot 24 maart 2016. Verweerder heeft niet kunnen uitleggen waarom hij na het verstrijken van dat ultimatum nog drie maanden heeft gewacht met het ondernemen van actie. Hij heeft immers eerst op 22 juni 2016 een nieuwe advocatenpas aangevraagd en is eerst op 1 juli 2016 tot betaling daarvan overgegaan.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het baart de raad zorgen dat het gedrag van verweerder niet op zichzelf staat: de raad heeft in het nabije verleden tot tweemaal toe maatregelen aan verweerder opgelegd in verband met (nagenoeg) dezelfde gedragingen. Ook in die procedures heeft verweerder het verweer gevoerd dat hij niet over een juiste pincode beschikte; verweerder lijkt niet van zijn fouten te hebben geleerd.

6.2 Het feit dat verweerder de deken in zijn toezichthoudende taak heeft belemmerd, valt hem zwaar aan te rekenen. De raad tilt daarnaast zwaar aan de omstandigheid dat verweerder heeft gewacht met het doen van zijn CCV-opgave tot de dag van de zitting van de raad. Niet alleen heeft verweerder zodoende de (door de deken) gestelde termijn voor het doen van die opgave met bijna een half jaar overschreden; het heeft er ook alle schijn van dat verweerder heeft willen verhinderen dat de deken al voor de zitting zou kunnen constateren dat hij in 2015 niet het vereiste aantal opleidingspunten had behaald en dat verweerder bewust de mogelijkheid van het aanvullen van het dekenbezwaar met dat verwijt heeft willen ontlopen. Ook dat rekent de raad verweerder zwaar aan.

6.3 Gelet op het voorgaande acht de raad de maatregel van een geldboete van

€ 3.000,-- onder gelijktijdige oplegging van de maatregel van een voorwaardelijke schorsing, passend en geboden. Met het oog op het volledige voorwaardelijke karakter van de schorsing zal de raad bepalen dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot nihil.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1  De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar in alle onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van een geldboete  van EUR 3.000,-- op;

- bepaalt dat bovenbedoeld boetebedrag binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moet worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL11 RBOS 0569989000 t.n.v. Ministerie van Veiligheid en Justitie, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke boete advocatuur, DGRR,” en 16-599/A/A;

- legt aan verweerder tevens op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden;

- bepaalt dat de maatregel van schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot nihil.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 25 oktober 2016 verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  op grond van artikel 50 sub h; nu of later: het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.          Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl