ECLI:NL:TADRAMS:2016:214 Raad van Discipline Amsterdam 16-863/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:214
Datum uitspraak: 24-11-2016
Datum publicatie: 14-11-2016
Zaaknummer(s): 16-863/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht eigen advocaat. Verweerder heeft in zijn processtukken voldoende relevante gronden aangevoerd. Verweerder kan niet worden verplicht namens klager een procedure aanhangig te maken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 24 oktober 2016

in de zaak 16-863/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 15 september 2016 met kenmerk 4016-0402, door de raad ontvangen op 15 september 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Nadat klager een procedure tegen – zijn voormalig werkgever – de gemeente Amsterdam (hierna: de gemeente) zelfstandig had gevoerd, heeft hij zich in januari 2014 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een hoger beroep procedure bij de Centrale Raad van Beroep (hierna ook CRvB). In hoger beroep draaide het onder meer om de vraag of de gemeente terecht wegens arbeidsongeschiktheid van klager een korting had toegepast op de bezoldiging van klager.

1.2 Verweerder heeft de opdracht bij brief van 6 februari 2014 bevestigd. Verweerder heeft in die brief onder meer bevestigd dat hij namens klager een beroepschrift zou opstellen. Verweerder heeft op 13 januari 2014 hoger beroep ingesteld.

1.3 Nadat klager bij e-mail van 20 februari 2014 zijn akkoord had gegeven op de concept versie, heeft verweerder bij (een 20 pagina’s tellende) brief van 20 februari 2014 (met 10 producties) nadere gronden aan de Centrale Raad van Beroep toegestuurd.

1.4 Verweerder heeft op 13 mei 2014 een reactie (met bijlagen) op het verweerschrift van de gemeente bij de Centrale Raad van Beroep ingediend.

1.5 Partijen zijn bij brief van de CRvB van 24 juni 2014 opgeroepen voor de zitting van 17 juli 2014. In de brief is over het verloop van de zitting opgemerkt dat tijdens de zitting vragen zullen worden gesteld en dat partijen bij de beantwoording van de vragen de gelegenheid krijgen hun standpunt nader toe te lichten. In dat verband is opgemerkt dat het opstellen en voorlezen van een pleitnota niet nodig is.

1.6 Bij beslissing van 18 december 2014 heeft de CRvB de aangevallen uitspraak bevestigd.

1.7 Een e-mail van 22 januari 2015 van klager aan verweerder luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Ik weet niet binnen hoeveel tijd ik nog bezwaar kan maken tegen de uitspraak zoals ik u in ons gesprek had aangegeven. Vandaag heb ik de moed genomen om die uitspraak te lezen, wat mij is opgevallen is dat ook de Raad niet onpartijdig is. De raad heeft niets over de documenten die ik heb aangevoerd gezegd en ook niet die u hebt aangevoerd, sterker nog niets over de pleitnotities van u en uw voorganger gezegd en ook niets van mijn verweerschrift. Wij hebben samen meer dan 75 harde feiten en argumenten gedocumenteerd ook wel aangevoerd.”

1.8 Klager heeft verweerder – onder meer in een e-mail van 3 mei 2016 – verzocht een herzieningsverzoek bij de Centrale Raad van Beroep in te dienen. Verweerder heeft klager in e-mails van 9 en 12 mei 2016 laten weten niet op klagers verzoek in te gaan. Verweerder heeft in dat verband onder meer opgemerkt:

“Het betreft hier een gesloten stelsel van rechtsmiddelen: meer mogelijkheden dan die de wet biedt, zijn er niet. Die mogelijkheden (bezwaar, beroep en hoger beroep) zijn uitgeput. Het sturen van een brief is zinloos.”

“Ik ben om diverse redenen niet bereid om een nieuwe opdracht van u aan te nemen. Daarbij constateer ik dat wij van mening verschillen over de wijze waarop die zaak volgens u zou moeten worden behandeld. Bij een dergelijk verschil van inzicht is het een advocaat niet toegestaan om een cliënt bij te staan (Gedragsregel 9 lid 2). Nu u bij uw standpunt blijft, sluit ik bij deze het dossier.”

1.9 Bij brief van 14 juni 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) heeft nagelaten om in de hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep relevante informatie in zijn pleitnotitie op te nemen;

b) blijft weigeren een herzieningsverzoek in te dienen bij de Centrale Raad van Beroep.

2.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel a) dat hij bedoeld heeft te zeggen dat verweerder niet alle gronden heeft aangevoerd bij de CRvB en dat verweerder contact had moeten opnemen met klagers voormalig advocaat om op die manier zijn visie over te kunnen nemen. Als de Centrale Raad van Beroep voldoende op de hoogte zou zijn geweest van de relevante feiten dan zou dat uit de beslissing van de Centrale Raad van Beroep moeten blijken; daar is geen sprake van.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert gemotiveerd verweer. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

4.2 Met klachtonderdeel a) maakt klager verweerder het verwijt dat hij in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep heeft geweigerd bepaalde feiten in zijn pleitnota op te nemen, althans heeft geweigerd in de procedure bepaalde gronden aan te voeren.

4.3 Verweerder voert met betrekking tot klachtonderdeel a) aan dat er gedurende de procedure geen enkel moment is geweest waarin klager en verweerder het niet eens waren over de te gebruiken argumenten in de zaak. Klager was het volledig eens met de te volgen lijn. Er is met instemming van klager geen pleitnota opgesteld; verweerder heeft in die zin dan ook niet geweigerd feiten in een pleitnota op te nemen. De relevante feiten en artikelen over het ontstaan van klagers ziek zijn, zijn uitgebreid naar voren gekomen in de schriftelijke stukken, die met instemming van klager zijn verzonden. Ter zitting bleek de Centrale Raad van Beroep zeer goed op de hoogte te zijn van de feiten; alle van belang zijnde zaken zijn aan de orde gekomen. Ook is een beroep gedaan op relevante jurisprudentie zo volgt ook uit de uitspraak van 18 december 2014 waarin onder meer is overwogen:

“Appellant heeft zich in hoger beroep onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 17 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5577 op het standpunt gesteld dat sprake was van als buitensporig aan te merken omstandigheden. Daarbij heeft hij in de eerste plaats gesteld dat het college onvoldoende nazorg heeft betracht na incidenten die zich voordeden in zijn werkzaamheden.”

4.4 De voorzitter oordeelt als volgt. Dat de beslissing van de Centrale Raad van Beroep geen melding maakt van (alle) door verweerder aangevoerde gronden, maakt nog niet dat verweerder onvoldoende gronden heeft aangevoerd. De voorzitter is – op basis van het voor hem beschikbare dossier – van oordeel dat verweerder in zijn brief van 20 februari 2014, die met instemming van klager is verzonden, voldoende (relevante) (nadere) gronden heeft aangevoerd. Uit de beslissing van de Centrale Raad van Beroep van 18 december 2014 volgt dat verweerder ook voldoende aandacht heeft gehad voor de relevante jurisprudentie. Dat verweerder – tegen klagers wil in – heeft nagelaten bepaalde gronden op te nemen in de schriftelijke stukken dan wel aan te voeren bij de mondelinge behandeling, is de voorzitter niet gebleken. Klager heeft ook nagelaten die stelling – tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder waaruit volgt dat klager heeft ingestemd met de door verweerder ingediende processtukken – voldoende te onderbouwen. Het klachtdossier laat veeleer een ander beeld zien. Zo volgt bijvoorbeeld uit de e-mail van klager van 22 januari 2015 (vergelijk hiervoor 1.7) dat klager van mening is dat verweerder “75 harde feiten en argumenten” heeft aangevoerd.

4.5 Nu niet in geschil is dat geen pleitnota nodig was en er ook geen pleitnota is opgesteld, laat de voorzitter de vraag naar de eventuele inhoud van een pleitnota onbesproken.

4.6 Gezien het voorgaande is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.7 De voorzitter stelt bij de beoordeling van klachtonderdeel b) voorop dat een advocaat niet kan worden verplicht een zaak aan te nemen. Het staat hem vrij om te besluiten een zaak niet aan te nemen, bijvoorbeeld indien hij geen aanknopingspunten ziet om de zaak met succes aan te pakken. Indien een advocaat beslist om een nieuwe zaak voor een bestaande cliënt niet aan te nemen, dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

4.8 Verweerder voert met betrekking tot klachtonderdeel b) aan dat hij – ingevolge zijn opdrachtbevestiging – slechts gehouden was de hoger beroep procedure bij de Centrale Raad van Beroep namens klager te voeren. Er was sprake van een verschil van mening en ook overigens was verweerder om diverse redenen niet bereid om nieuwe opdrachten van klager te aanvaarden.

4.9 De voorzitter is van oordeel dat verweerder op grond van de door hem genoemde omstandigheden heeft mogen beslissen om geen herzieningsverzoek namens klager in te dienen. Verweerder is voldoende zorgvuldig en uitvoerig geweest in zijn uitleg en berichtgeving naar klager toe. Dat klager procedurele schade van verweerders beslissing heeft ondervonden, is de voorzitter niet gebleken. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 24 oktober 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 24 oktober 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24 Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl