ECLI:NL:TADRAMS:2016:201 Raad van Discipline Amsterdam 16-499/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2016:201 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-10-2016 |
Datum publicatie: | 01-11-2016 |
Zaaknummer(s): | 16-499/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht eigen advocaat. Verweerder heeft niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht door na te laten de leiding in het dossier te nemen waardoor voor klager niet duidelijk is geworden welke stukken door hem aangeleverd dienden te worden en uiteindelijk onvolledige stukken te laat zijn ingediend. Berisping. Kostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 10 oktober 2016
in de zaak 16-499/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 1 oktober 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 26 mei 2016 met kenmerk td/md/15-388, door de raad ontvangen op 27 mei 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 24 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een alimentatieprocedure waarin namens klager is verzocht om nihil stelling van de partneralimentatie. Verweerder heeft de behandeling van het dossier overgenomen van een voormalig kantoorgenoot, mr. H.
2.2 Mr. H heeft bij e-mail van 25 september 2014 een aantal specifieke stukken bij klager opgevraagd. Bij e-mail van 29 september 2014 heeft klager mr. H laten weten dat het grootste deel van de door mr. H opgevraagde stukken reeds in haar bezit was en dat andere stukken bij derden waren opgevraagd en aan haar zouden worden verstrekt.
2.3 Een op 30 september 2014 namens mr. H aan klager verstuurde e-mail luidt als volgt:
“Ik heb zojuist het verzoekschrift ingediend. Een afschrift van het verzoekschrift zal per post aan u worden verzonden.
Inmiddels heb ik een aantal emailberichten van u mogen ontvangen met stukken er in. Daar ik er niet geheel uitkom welke stukken nou wat zijn, verzoek ik u mij de door mij bij u opgevraagde stukken in een overzichtelijk geheel aan te leveren. Ik kan de stukken dan zo naar de Rechtbank toezenden. Op dit moment is het te onduidelijk en gaat er voor mij heel veel tijd in zitten om dit uit te zoeken. Deze stukken zijn dan ook nog niet bij de rechtbank ingediend.”
2.4 In een e-mail van 8 januari 2015 heeft verweerder – via zijn secretaresse – klager verzocht te reageren op de e-mail van mr. H van 30 september 2014. Klager heeft per e-mail van dezelfde dag bericht dat hij ervan uitging dat hij reeds alle informatie had verstrekt en dat er bij vragen telefonisch contact met hem kon worden opgenomen.
2.5 Partijen zijn bij brief van 9 januari 2015 opgeroepen voor de zitting van 13 februari 2015. De oproep maakt melding van de bepaling dat (bepaalde) stukken uiterlijk tien dagen voor de behandelingsdatum moeten worden ingediend. Verweerder heeft de oproep bij brief van 15 januari 2015 aan klager doorgestuurd; over de stukken vermeldt de brief:
“Eventuele aanvullende stukken kunnen tot 14 dagen voor de zitting bij de rechtbank worden ingediend. Ik verzoek u er voor zorg te dragen dat deze stukken tijdig in mijn bezit zijn.”
2.6 Een stagiaire van het kantoor van verweerder heeft de brief van 15 januari 2015 bij e-mail van gelijke datum aan klager toegestuurd met de volgende begeleidende tekst:
“Bijgaand treft u de brief aan die ik heden per post naar u heb verzonden. Kortheidshalve verwijs ik u naar de inhoud hiervan. Vertrouwende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.7 Bij e-mail van 19 januari 2015 heeft klager bevestigd bij de zitting op 13 februari 2015 aanwezig te zullen zijn. Klager heeft bij zijn e-mail documenten gevoegd, waarvan klager heeft opgemerkt dat deze vermoedelijk al bij verweerder in bezit zijn, althans kunnen worden gevonden in de reeds bij het kantoor van verweerder afgegeven documenten.
2.8 Klager heeft zijn e-mail van 19 januari 2015 nogmaals aan het kantoor van verweerder gestuurd bij e-mail van 9 februari 2015. Verweerder heeft vervolgens op 12 februari 2015 stukken bij de rechtbank ingediend.
2.9 Op 13 februari 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft ter zitting beslist dat op de op 12 februari 2015 ingediende stukken geen acht zal worden geslagen. De rechtbank heeft daartoe overwogen:
“(…) omdat deze buiten de gestelde 10-dagentermijn voor de zittingsdatum zijn ingediend, er geen rechtens te respecteren verklaring is waarom die stukken zo laat zijn ingediend, de wederpartij bezwaar heeft gemaakt tegen de indiening en deze stukken niet eenvoudig te doorgronden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de vrouw en de advocaat van de vrouw in redelijkheid niet voldoende kunnen kennisnemen van de stukken en zich onvoldoende kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. De te laat ingediende stukken zijn door de rechtbank ter zitting aan de (advocaat van de) man teruggegeven.”
2.10 De rechtbank Noord-Holland heeft het verzoek van klager bij beschikking van 4 maart 2015 afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
“6.2 (…) Het ligt op [klager] zijn weg – gestaafd door de nodige bewijsstukken – inzicht te verschaffen in zijn huidige financiële situatie en aldus de rechtbank in staat te stellen zijn draagkracht te beoordelen. Dat inzicht heeft de man niet gegeven en dat dient voor zijn rekening en risico te komen.
6.3 Ter zitting heeft de man meegedeeld dat hij zich, als zelfstandige, heeft laten inhuren door een Belgisch bedrijf en dat hij thans voor dat bedrijf in Roemenië werkzaamheden verricht. Volgens de man stagneert het werk en houdt hij hieraan weinig tot niets over. De man heeft echter nagelaten om zijn inkomenssituatie aan de hand van financiële stukken betreffende de bedrijfsvoering in de laatste jaren, zoals de drie laatst vastgestelde jaarrekeningen en recente financiële overzichten, aan te tonen. Ook heeft de man nagelaten om belastingaangiften en –aanslagen en stukken waarmee hij zijn verwachtingen voor de toekomst kan onderbouwen, te overleggen.”
2.11 Verweerder heeft klager – desgevraagd – bij e-mail van 6 maart 2015 uitleg gegeven over de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep. Klager heeft vervolgens bij e-mail van 6 maart 2015 geïnformeerd naar de kosten die met een in te stellen hoger beroep gepaard gaan. Verweerder heeft die vraag niet beantwoord. Klager heeft geen hoger beroep ingesteld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder klager zijn zaak onprofessioneel heeft behandeld.
3.2 Klager noemt als voorbeelden van het gebrek aan professionaliteit de omstandigheid dat verweerder a) stukken te laat heeft ingediend bij de rechtbank, b) onvoldoende (duidelijk) heeft gecommuniceerd en c) klager niet heeft geïnformeerd over de kosten van een hoger beroepsprocedure.
3.3 Klager stelt ter toelichting op omstandigheid a) dat (mede) door gebrekkige communicatie niet de juiste stukken in het geding zijn gebracht en voor klager onduidelijk is gebleven welke stukken door hem aangeleverd dienden te worden. Ter toelichting op omstandigheid b) stelt klager dat hij in de periode tussen het intakegesprek en de zitting uitsluitend contact heeft gehad met stagiaires of secretaresses van het kantoor van verweerder maar niet met verweerder zelf.
4 VERWEER
4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.
4.2 Klager heeft zijn zaak niet verloren doordat de stukken niet tijdig zijn ingediend maar doordat klager onduidelijk is geweest over zijn eigen inkomsten. Dat de stukken te laat zijn ingediend, kan verweerder niet worden verweten. Het lag op de weg van klager om ervoor te zorgen dat de stukken tijdig bij verweerder werden ingediend. Dat geldt temeer nu klager meer dan vier maal door het kantoor van verweerder is gerappelleerd. Van verweerder kon niet worden verwacht dat hij een vijfde rappel zou sturen. Klager heeft uiteindelijk nooit de juiste stukken aan verweerder aangeleverd.
5 BEOORDELING
5.1 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van dienstverlening in volle omvang, maar houdt bij zijn beoordeling rekening met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Met het oog op de professionele standaard dient een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding te nemen.
5.2 De raad begrijpt de klacht aldus dat klager het voorbeeld van de te laat ingediende stukken heeft aangegrepen om te klagen over de gebrekkige communicatie in het dossier. Ten gevolge van de gebrekkige communicatie is voor klager onduidelijk gebleven welke stukken bij de rechtbank dienden te worden ingediend en zijn uiteindelijk stukken te laat en niet de juiste stukken in het geding gebracht. Ook is voor klager onduidelijk gebleven wat de kosten zouden zijn voor een in te stellen hoger beroep.
5.3 Het klachtdossier laat een beeld zien waarin klager weliswaar meerdere malen is verzocht stukken aan (het kantoor van) verweerder ter beschikking te stellen maar waarin onvoldoende is geconcretiseerd om welke stukken het specifiek diende te gaan. Klager heeft de verzoeken van het kantoor van verweerder meer dan eens beantwoord met de mededeling dat de stukken reeds in het bezit waren van (het kantoor van) verweerder. Ook heeft klager op 8 januari 2016 nog opgemerkt dat hij gebeld kan worden als er nog iets niet duidelijk is. De raad is van oordeel dat van verweerder mocht worden verwacht dat hij actief de leiding over het dossier had genomen. Zo had hij – al dan niet in een telefoongesprek – duidelijk met klager dienen te bespreken wat de bewijspositie was, welke feiten dientengevolge bewezen moesten worden en welke stukken daarvoor vereist waren. Indien verweerder vervolgens op basis van de door klager aangeleverde documenten van oordeel zou zijn dat het door klager te leveren bewijs niet geleverd kon worden dan had het op de weg van verweerder gelegen dat aan klager uit te leggen, klager zijn verwachtingen te managen en klager desgewenst verder aan te sporen om stukken te vergaren die nodig waren voor de onderbouwing van zijn standpunt. Door te volstaan met standaardbrieven, verstuurd door stagiaires van zijn kantoor, waarin in zijn algemeenheid werd verzocht om (aanvullende) stukken of waarin, zonder verdere toelichting werd gevraagd, de stukken in een overzichtelijk geheel aan te leveren, heeft verweerder niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Hij had kortom meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid dienen te tonen.
5.4 De door verweerder opgeworpen vraag of klager de verzoekschriftprocedure ook verloren zou hebben indien de stukken tijdig waren ingediend, kan in het midden blijven. De tuchtrechter treedt immers niet in de – aan de civiele rechter overgelaten – inhoudelijke beoordeling naar het al dan niet bestaan van een causaal verband.
5.5 Gezien het voorgaande is de klacht gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zonder goede reden nagelaten de leiding in het dossier te nemen waardoor voor klager onder meer niet duidelijk is geworden welke stukken door hem aangeleverd dienden te worden. Aldus heeft verweerder, in de namens klager gevoerde procedure, dermate laat stukken overgelegd dat de rechter aan die stukken voorbij is gegaan. Dat is een wezenlijke tekortkoming in de kwaliteit van de dienstverlening. De raad stelt bovendien vast dat verweerder geen lering lijkt te trekken uit misstappen in het verleden. Gelet hierop acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,-- aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,-- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. Lonterman en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 10 oktober 2016 verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- op grond van artikel 50 sub h – op termijn – het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl