ECLI:NL:TADRAMS:2016:184 Raad van Discipline Amsterdam 16-764/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:184
Datum uitspraak: 30-08-2016
Datum publicatie: 06-09-2016
Zaaknummer(s): 16-764/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van verhuurder. Klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 augustus 2016

in de zaak 16-764/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 augustus 2016 met kenmerk 4016-0141, door de raad ontvangen op 12 augustus 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder is eigenaar van een woning, die klaagster van hem huurt. Klaagster is de ex-schoondochter van verweerder. Klager is de partner van klaagster.

1.2 Bij exploot van 13 oktober 2015 is klager namens verweerder onder meer de toegang tot de woning ontzegd. Het exploot luidt, voor zover hier relevant:

“dat huurder [klaagster, vzt.] sinds in ieder geval 1 januari 2015 zonder de vereiste schriftelijke instemming van de verhuurder [verweerder, vzt.] vooraf de woning in gebruik geeft aan [klager];

(…)

huurder is enige tijd geleden naar hij van huurder zelf heeft begrepen in verband met een strafzaak bij de rechtbank Almelo door de rechter-commissaris in strafzaken als getuige gehoord in een mensenhandel zaak;

voor zover verhuurder het begrepen heeft, was [klager] ook verdachte, maar is hij naar eigen zeggen daarvoor vrijgesproken;

(…)

van buurtbewoners heeft de verhuurder vernomen dat dezen, terwijl een van de ramen van het pand (…) openstond, gehoord hebben dat (…) [klager] huurder mishandeld zou hebben en dat er geschreeuwd is;

daarnaar gevraagd deelde huurder aan verhuurder mede dat daar in het recente verleden geen sprake meer van zou zijn geweest;

(…)”

1.3 Verweerder heeft klagers in kort geding gedagvaard. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 21 december 2015 en betrof de ontruiming van de woning. Verweerder is ter zitting bijgestaan door een advocaat, mr. R. Klagers zijn bijgestaan door mr. K. De vordering van verweerder is afgewezen.

1.4 Bij brief van 1 maart 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 7 mei 2016 heeft klager de deken desgevraagd meegedeeld dat klaagster als mede-klager moet worden aangemerkt.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in het kort geding zaken over klager naar voren heeft gebracht die alleen in het strafblad van klager te vinden zijn en waarvan hij wordt geacht geen kennis te hebben;

b) valse beschuldigingen over klager heeft geuit om klager in een kwaad daglicht te stellen;

c) huisvredebreuk heeft gepleegd;

d) de garage en kantoorruimte, die deel uitmaken van de woning van klaagster, als woonverblijf heeft onderverhuurd aan een vriend en die vriend staat ingeschreven op het adres van klaagster, waardoor haar uitkering gevaar loopt.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van verhuurder. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op uitlatingen die verweerder over klager zou hebben gedaan in het exploot van 13 oktober 2015, op de zitting van 21 december 2015 en in een e-mail aan de vader van klaagster.

4.3 De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de wijze waarop hij zich in het exploot van 13 oktober 2015 over klager heeft uitgelaten. Anders dan klagers kennelijk veronderstellen, blijkt nergens uit dat verweerder de daarin opgenomen informatie over klager op onrechtmatige wijze heeft verkregen. Integendeel, in het exploot staat juist dat verweerder de informatie van klaagster en/of buurtbewoners heeft gekregen. De daarin opgenomen stellingen waren voorts functioneel voor de zaak en zijn niet onnodig grievend. Dat verweerder zich op de zitting van 21 december 2015 op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze over klager heeft uitgelaten hebben klagers, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet onderbouwd. Verweerder heeft voorts ontkend de door klager genoemde e-mail aan de vader van klaagster te hebben gestuurd. Nu klagers de betreffende e-mail niet als productie hebben overgelegd, kan de voorzitter daarover niet oordelen. Klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.4 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij huisvredebreuk heeft gepleegd. Volgens klagers wilde verweerder op 26 januari 2016 de woning inspecteren. Toen verweerder zich op die dag op een ongelegen moment bij de woning aandiende en er naar zijn gevoel niet snel genoeg werd opengedaan, is hij met een eigen sleutel de woning binnengedrongen, aldus klagers.

4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat hij als verhuurder conform desbetreffende bepalingen in de huurovereenkomst de woning is binnengetreden. Hiertegenover hebben klagers hun klacht niet nader toegelicht of onderbouwd. Derhalve is niet vast komen te staan dat verweerder huisvredebreuk heeft gepleegd. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6 Klagers verwijten verweerder in dit klachtonderdeel dat hij de garage en een kantoorruimte, die deel uitmaken van de door klaagster gehuurde woning, als woonverblijf onderverhuurt aan een vriend van hem en dat deze persoon ingeschreven staat op het adres van klaagster, waardoor haar uitkering gevaar loopt.

4.7 De voorzitter is allereerst van oordeel dat klager geen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Klager is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. De voorzitter is voorts van oordeel dat, voor zover verweerder inderdaad de garage en een kantoorruimte behorende bij de woning aan een derde heeft verhuurd en toelaat dat die derde zich heeft ingeschreven op het adres van klaagster, zonder nadere toelichting, die achterwege is gelaten, verweerder hiermee niet het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Dit betekent dat klachtonderdeel d), voor wat betreft klaagster, kennelijk ongegrond is.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) tot en met c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d) en verklaart klachtonderdeel d) voor het overige kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 30 augustus 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 augustus 2016

verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl