ECLI:NL:TADRAMS:2016:175 Raad van Discipline Amsterdam 16-389/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2016:175 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-08-2016 |
Datum publicatie: | 15-08-2016 |
Zaaknummer(s): | 16-389/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Berisping |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. Overleggen confraternele correspondentie en onnodig grievende uitlatingen. Dekenbezwaar gegrond. Berisping en proceskostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 augustus 2016
in de zaak 16-389/A/NH
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 9 mei 2016 met kenmerk mb/np/16-086, door de raad ontvangen op 9 mei 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 27 juni 2016 in aanwezigheid van de deken en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stuken 1 tot en met 14 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennis genomen van de brief met bijlagen van verweerster van 17 juni 2016, door de raad ontvangen op 20 juni 2016.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Verweerster staat de heer G. (hierna de man) bij in een langslepende procedure met zijn ex-echtgenote (hierna de vrouw) over (onder meer) de verkoop van de echtelijke woning. De vrouw wordt bijgestaan door mr. L. Er heeft onder meer een hoger beroepsprocedure gespeeld bij het gerechtshof Amsterdam.
2.2 Bij brief van 9 februari 2016 heeft verweerster het hof onder meer het volgende bericht:
“In aansluiting op ons telefoongesprek van zojuist, zend ik u het H-16 formulier met een reactie op het H-16 formulier van de advocaat van de wederpartij, met 12 bijlagen.
Ik merk hierbij op dat dit de zoveelste obstructie is van de rechtsgang en mr [L.] hierop aangesproken dient te worden (…) Hiernaast is het aantoonbaar onjuist dat hij niet dezelfde stukken heeft gekregen als aan het Hof is toegezonden. (…) Uit de bijlagen is op te maken dat [mr. L.] alles is toegezonden wat hem had moeten worden toegezonden en de procesdossiers compleet zijn. Op de vraag wat er dan zou ontbreken, antwoord [mr. L.] niet.”
Als bijlage bij deze brief aan het hof zit een e-mail van mr. L. aan verweerster van 4 februari 2016 en het antwoord daarop van verweerster van 8 februari 2016.
2.3 Op 11 februari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden bij het hof. De man en de vrouw waren bij die zitting aanwezig, vergezeld van verweerster respectievelijk mr. L. In het proces-verbaal van de zitting staat, voor zover hier relevant:
“[Verweerster]
Mr. [L.] geeft een valse voorstelling van zaken. Om deze reden heeft de man ook aangifte gedaan van smaadschrift tegen mr. [L.]. Mr. [L.] blijft daarnaast de gerechtelijke instanties onjuist voorlichten. (…)
De voorzitter
(…) Klopt het dat er bijlagen bij de pleitnota zitten?
[Verweerster]
De bijlagen zijn stukken die ik al eerder heb ingebracht. (…)
De voorzitter
U moet even naar de stukken kijken mr. [L.]. Wat ik zie is een brief van 22 juni 2002. Die kent u wel denk ik. (…)
Mr. [L.]
De vraag was of het stuk eerder is overgelegd. Ik kan hem in mijn stukken niet terugvinden. (…) Ik vind het niet kunnen dat de wederpartij nieuwe stukken inbrengt bij pleidooi. Als het nu een brief van twee weken geleden was, zou het anders liggen, maar dit gaat om een brief van dertien jaar geleden. Ik maak bezwaar.
(…)
De voorzitter
Als de brief niet is overgelegd en mr. [L.] het stuk dus niet kent, krijgt u de aan de pleitnota gehechte stukken terug. (…)
[Verweerster]
(…) De brief van 22 juli 2002 (…) die ik zojuist heb teruggekregen zal ik voordragen (…)
Mr. [L.] blijft liegen. (…) U zit mijn cliënt omwille van de leugens van mr. [L.] wederom te duperen. Mijn cliënt heeft niet voor niks aangifte gedaan tegen mr. [L.] wegens smaad. Ik zal hem ook in die procedure bijstaan zodat niet meer mensen de dupe worden van de leugens van mr. [L.]. (…) Als uw hof de stukken had gelezen dan had u ook wat kunnen vragen over de gezondheid van de man. (…) De vrouw zit te liegen. (…) Ik ben al achttien jaar advocaat en hoor mijn college mr. [L.] al vijftien jaar liegen. Uw hof wordt voorgelogen en u zegt er helemaal niets van. (…)
U hoorde mr. [L.] hier net iets over zeggen maar ik heb het gezien en het staat prima in de dagvaarding (…) Ook die leugen neemt u zomaar aan terwijl u, als u de stukken had gelezen, dit had kunnen zien.
2.4 Verweerster heeft op 12 februari 2016 de behandelend raadsheren van het hof namens de man gewraakt. Als bijlagen bij het wrakingsverzoek heeft verweerster confraternele correspondentie tussen haar en mr. L. van 8 en 9 februari 2016 gevoegd.
2.5 Op 2 maart 2016 heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgevonden. In de pleitaantekeningen van verweerster staat, voor zover relevant:
“Objectieve en Subjectieve schijn van partijdigheid
(…)
2. Uit onderzoek voor de wrakingszitting is gebleken dat de persoon en de nevenfuncties van één van de raadsheren, te weten [mr. S.], vanwege familienaam en nevenfuncties in bestuursrechtelijke Joodse verenigingen, de schijn van partijdigheid wekt; nu zij zitting heeft in het bestuur van De Liberaal Joodse Gemeenschap, deze gemeenschap zich inzet voor de JOKOS dossiers, waarvan een dossier speelt die betrekking heeft op [mevrouw S.-L., overleden in 1943]. Ook al is het misschien verre familie, vanwege de schijn van de partijdigheid, had de raadsheer zich van deze zaak moeten verschonen, temeer nu mr. [L.] eveneens actief is in allerlei Joodse besturen, die gezien ook de JOKOS dossiers, veel met elkaar in contact staan. Het wrakingsverzoek wordt hiermee aangevuld met een nieuwe wrakingsgrond, de subjectief gewekte schijn van partijdigheid t.a.v. raadsheer [mr. S.], die eerst na voorbereiding aan het licht is gekomen. Voormelde omstandigheden wekken ten minste de schijn van partijdigheid.”
Uit de door verweerster aan de wrakingskamer overgelegde stukken blijkt dat mevrouw S.-L. in het concentratiekamp Sobibor is overleden op 30 april 1943.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) confraternele correspondentie aan het hof heeft overgelegd, zonder dat zij op voorhand overleg heeft gehad met mr. L., dan wel de deken om advies heeft gevraagd;
b) onnodig grievende uitlatingen heeft gedaan;
c) in een wrakingsgrond heeft verwezen naar de gezamenlijke familieachtergrond van een raadsheer van het hof en mr. L.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
5 BEOORDELING
Ad bezwaaronderdeel a)
5.1 De raad stelt voorop dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte correspondentie, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zo nodig, na vooraf ingewonnen advies van de deken.
5.2 Vast staat dat verweerster e-mailverkeer tussen haar en mr. L. aan het hof heeft overgelegd zonder dat zij daarover voorafgaand overleg met mr. L. heeft gepleegd. Dat de e-mails niet zijn aan te merken als confraternele correspondentie nu zij niet zien op schikkingsonderhandelingen, zoals verweerster heeft gesteld, volgt de raad niet. Zoals hiervoor reeds is overwogen wordt onder confraternele correspondentie alle correspondentie van de ene advocaat aan de andere verstaan, ongeacht de inhoud daarvan. Verweerster heeft voorts tijdens de zitting bij het hof geciteerd uit een confraternele brief van 22 juli 2002. Anders dan verweerster lijkt te veronderstellen, is ook het citeren uit confraternele correspondentie niet toegestaan.
5.3 Verweerster heeft aangevoerd dat mr. L. het hof onjuist had voorgelicht en dat zij dat niet anders kon aantonen dan met het overleggen van dan wel het citeren uit de confraternele correspondentie. Met haar verweer miskent verweerster dat de kern van Gedragsregel 12 is dat de correspondentie van advocaat tot advocaat in beginsel vertrouwelijk behoort te zijn. De strekking van Gedragsregel 12 is zeer ruim. De in de Gedragsregels verankerde plicht om confraternele correspondentie niet in het geding te brengen, zou op onaanvaardbare wijze aan waarde inboeten indien het een advocaat vrij zou staan om naar eigen goeddunken en op grond van een eigen opvatting omtrent de betekenis van de inhoud van die correspondentie en omtrent hetgeen het belang van zijn of haar cliënt meebrengt, zonder de wederpartij daarin te kennen, te bepalen dat hij of zij van die correspondentie gebruik zal maken.
5.4 Op dit uitgangspunt kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, in het bijzonder als de waarheidsvinding tot het overleggen van die correspondentie zou nopen. De vraag of zodanige uitzondering zich voordoet, kan evenwel in beginsel eerst in overweging worden genomen als de advocaat, voorafgaand aan het in het geding brengen van die correspondentie, de wederpartij van dit voornemen op de hoogte heeft gesteld en om toestemming heeft gevraagd. Indien dat overleg niet tot een oplossing zou hebben geleid, had de deken geraadpleegd kunnen en ook moeten worden. Verweerster heeft echter verzuimd de deken om advies te vragen.
5.5 Door de weg van voorafgaand overleg met mr. L. en aansluitend advies vragen aan de deken niet te volgen, heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Juist in een zaak als deze had verweerster de geëigende wegen moeten bewandelen. Bezwaaronderdeel a) is derhalve gegrond.
Ad bezwaaronderdeel b)
5.6 De raad stelt voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten. Voorts moet de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht.
5.7 De raad is van oordeel dat verweerster zich op de zitting bij het hof onnodig grievend heeft uitgelaten over mr. L. en tegenover het hof. Termen als “mr. L. blijft liegen”, “de vrouw zit te liegen”, “ik ben al 18 jaar advocaat en ik hoor mijn collega, mr. L. al 15 jaar liegen” en “uw hof wordt voorgelogen en u zegt er helemaal niets van” zijn onnodig polariserend en ongepast. Door zulk taalgebruik te bezigen heeft verweerster de verhoudingen tussen de man en de vrouw (weer) op scherp gezet en niet de verschuldigde eerbied aan de rechterlijke macht getoond die van een advocaat, gelet op de door haar afgelegde eed of belofte, verwacht mag worden. Ook bezwaaronderdeel b) is derhalve gegrond.
Ad bezwaaronderdeel c)
5.8 De raad is van oordeel dat verweerster zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt door in een wrakingsgrond te verwijzen naar een vermeende familierechtelijke betrekking tussen een raadsheer van het hof en mr. L. Deze familierechtelijke betrekking zou blijken uit de persoon van mevrouw S.-L., overleden op 30 april 1943 te Sobibor. Daargelaten de vraag of er een familierechtelijke betrekking tussen de raadsheer van het hof en mr. L. bestaat, is de verwijzing naar iemand die in 1943 in een concentratiekamp is overleden wel erg vergezocht, ongepast en polariserend. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich op deze grond te beroepen. Bezwaaronderdeel c) is derhalve eveneens gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet door zonder voorafgaand overleg met mr. L. en zonder advies te vragen aan de deken confraternele correspondentie aan het hof over te leggen, zich onnodig grievend uit te laten over mr. L. en het hof en door in een wrakingsgrond te verwijzen naar de gezamenlijke familieachtergrond van een raadsheer van het hof en mr. L.
6.2 Bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel neemt de raad, naast de ernst van de verweten gedragingen, tevens in aanmerking dat de deken de afgelopen jaren meerdere (bejegenings)klachten over verweerster heeft ontvangen en ook meerdere gesprekken met verweerster heeft gevoerd over de wijze waarop zij haar praktijk voert. Daarin is onder meer afgesproken dat verweerster haar praktijk voortaan tot twee rechtsgebieden beperkt. In augustus 2014 is ook een coachingstraject met verweerster afgesproken, dat voornamelijk zag op de bejegening. Het coachingstraject is in september 2015 afgerond. Kort daarna heeft de deken wederom bejegeningsklachten over verweerster ontvangen en ook onderhavig dekenbezwaar ziet voor een groot deel op de bejegening. In het licht hiervan acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 De raad ziet aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berispring op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 augustus 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 8 augustus 2016
verzonden aan:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl