ECLI:NL:TADRAMS:2016:174 Raad van Discipline Amsterdam 16-387/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2016:174 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-08-2016 |
Datum publicatie: | 15-08-2016 |
Zaaknummer(s): | 16-387/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht advocaat wederpartij. Klacht deels gegrond. Berisping en proceskostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 augustus 2016
in de zaak 16-387/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 6 november 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 26 april 2016 met kenmerk td/np/15-455, door de raad ontvangen op 28 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 juni 2016 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar partner, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen mevrouw mr. M.M. Brink, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland, die heeft verklaard zich te voegen in deze zaak, voor het geval klaagster zou besluiten om haar klacht in te trekken, zodat deze zaak dan als dekenbezwaar zou kunnen worden behandeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stuken 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennis genomen van de brief met bijlagen van verweerster aan de raad van 15 juni 2016.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster is al jaren verwikkeld in een geschil met haar ex-echtgenoot (hierna de man), onder meer over de door de man te betalen alimentatie en de verkoop van de voormalige echtelijke woning (hierna de woning). Verweerster is de advocaat van de man.
2.2 Op 26 juni 1998 en 26 januari 1999 heeft klaagster ten laste van de man beslag doen leggen op de woning, welke eigendom is van de man.
2.3 De rechtbank Dordrecht heeft bij vonnis van 1 mei 2002 een verdeling bepaald van de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen klaagster en de man. In dit vonnis is – voor zover hier van belang – het eigendomsrecht van de woning (alsmede de hypothecaire schuld die op de woning rust en de twee aan die hypotheek gekoppelde levensverzekeringen) toebedeeld aan klaagster. Hierbij is bepaald dat klaagster eraan dient mee te werken dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheekschuld wordt ontheven. Ten slotte is klaagster veroordeeld aan de man wegens overbedeling een bedrag van € 84.291,26 te vergoeden, welk bedrag voldaan dient te zijn op het tijdstip van levering van de woning aan klaagster. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 1 maart 2011 het vonnis van de rechtbank Dordrecht vernietigd voor wat betreft het bedrag dat klaagster wegens overbedeling aan de man dient te vergoeden. Het gerechtshof heeft dit bedrag vastgesteld op € 113.163,74, te vermeerderen met een tweetal posten.
2.4 Klaagster is na de echtscheiding in de woning blijven wonen. De woning is tot op heden niet aan haar geleverd.
2.5 De advocaat van klaagster heeft verweerster bij e-mail van 24 maart 2015 meegedeeld dat, nu de man niet op redelijke voorstellen wil ingaan, klaagster niets anders rest dan dat executiemaatregelen worden genomen dan wel voortgezet.
2.6 Bij brief van 26 maart 2015 is klaagster aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het niet meewerken door klaagster aan de verkoop van de woning. De brief is namens verweerster ondertekend door de man op niet van verweerster afkomstig briefpapier, waarop wel de naam van haar en haar advocatenkantoor is vermeld. Dezelfde brief heeft verweerster op 27 maart 2015 nogmaals aan klaagster gestuurd, dit keer wel ondertekend door en op briefpapier van verweerster.
2.7 Bij e-mail van 30 maart 2015 heeft de advocaat van klaagster verweerster onder meer geschreven:
“Cliënte ontving de bijgaande brief d.d. 26 dezer, door [de man] getekend in uw opdracht. Ik hoef u niet uit te leggen welke vragen dit oproept. Ik verzoek u klemmend om dienaangaande voor morgen 11.00 uur uitleg te geven.”
2.8 Bij e-mail van 31 maart 2015 heeft verweerster de advocaat van klaagster onder meer bericht:
“I.v.m. de stroomstoring in Noord-Holland vrijdag jl., welke tot laat in de middag heeft geduurd, heb ik cliënt verzocht uit mijn naam de eerder aan hem toegezonden concepten te sturen. (…) Vanwege de spoedeisendheid op dat moment en de omstandigheid dat in heel Noord-Holland de stroom was uitgevallen, was dit de enige oplossing om de berichten verstuurd te krijgen. (…) Tegen voormelde handelwijze is niets aan te merken.”
2.9 De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 8 april 2015 de vordering van klaagster om de man te veroordelen de woning aan haar over te dragen en de vordering van de man om klaagster te veroordelen mee te werken aan verkoop van de woning afgewezen. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover relevant, overwogen:
“4.3. De rechtbank overweegt dat niet is komen vast te staan dat de voorwaarden die de rechtbank Dordrecht aan de overdracht van de woning aan de vrouw [klaagster] had gesteld, zijn vervuld. (…) Reeds om deze reden zal de vordering van de vrouw, om de man te veroordelen om de woning aan haar over te dragen, worden afgewezen. (…)
4.4. De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld om uitvoering te geven aan het arrest van 1 maart 2011 van het gerechtshof ’s-Gravenhage en het vonnis van 1 mei 2002 van de rechtbank Dordrecht door haar medewerking aan de verkoop en levering van de woning (aan een derde) te verlenen. De rechtbank overweegt dat de vrouw door het gerechtshof en de rechtbank Dordrecht niet tot het verlenen van die medewerking is veroordeeld. De rechtbank heeft de woning namelijk aan de vrouw “toebedeeld” (…) en het gerechtshof heeft overwogen dat tussen partijen tijdens de comparitie ten overstaan van de rechtbank een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij de vrouw de woning van de man tegen de prijs van 283.612,83 kan verwerven, onder de voorwaarde dat de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. Dat de vrouw moet meewerken aan de verkoop en levering aan een derde, hebben de rechtbank en het gerechtshof niet bepaald. Reeds om deze reden kan de vordering niet worden toegewezen.
4.5. Ten overvloede wordt overwogen dat een vordering om de vrouw te veroordelen tot medewerking (…) ook niet had kunnen worden toegewezen. De man is immers als enige eigenaar van de woning, zodat voor de verkoop en levering daarvan geen medewerking van de vrouw nodig is.”
2.10 Op 23 april 2015 heeft de man klaagster verzocht het door haar gelegde beslag op de woning op te heffen. Klaagster heeft niet voldaan aan dit verzoek.
2.11 Op 24 april 2015 heeft de man de woning verkocht aan een derde.
2.12 Op 28 mei 2015 heeft verweerster klaagster namens de man in kort geding gedagvaard en opheffing van het door klaagster gelegde beslag op de woning gevorderd. Bij vonnis van 18 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de vordering van de man afgewezen.
2.13 Bij brief van 7 augustus 2015 heeft verweerster de deurwaarder verzocht het op 26 juni 1998 door klaagster gelegde beslag door te halen, omdat het beslag zou zijn uitgewerkt en het beslag levering van de woning in de weg staat.
2.14 Bij brief van 2 november 2015 heeft verweerster de deurwaarder onder meer geschreven:
“Vaststaat (…) dat het beslag is uitgewonnen en uitgewerkt en het beslag doorgehaald dient te worden. Ik zal uw opdrachtgever een gelijke sommatiebrief sturen en stel u en uw opdrachtgever hierbij namens cliënt (…) aansprakelijk voor de schade die hij zal lijden, in het geval hij niet zal kunnen leveren doordat het beslag niet wordt doorgehaald.”
2.15 Bij e-mail van 3 november 2015 heeft mr. W verweerster onder meer geschreven:
“Van deurwaarderskantoor Nijstad & Toonen ontving ik een kopie van uw brief d.d. 7 augustus 2015 (…)
In die brief verzoekt u tot opheffing van een beslag, gelegd op 26 juni 1998. Terzake dit beslag ben ik destijds ingeschakeld als procureur (…)
Ik constateer dat bij vonnis op 18 juni 2015 de door u namens uw cliënt (…) ingestelde vordering tot opheffing van voornoemd beslag is afgewezen, derhalve voorafgaande aan uw brief van 7 augustus 2015. U heeft de deurwaarder hier niet over geïnformeerd, maar wel de suggestie van volledigheid gewekt door een vijftal andere bijlagen bij te voegen bij die brief. Ik vind het ongepast dat u als advocaat op deze wijze tracht een beslag op te heffen (…)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij negeert dat de woning aan klaagster is toegewezen;
b) zij de deurwaarder niet heeft geïnformeerd over het vonnis van 18 juni 2015;
c) zij met claims heeft gedreigd jegens de deurwaarder indien het beslag niet zou worden doorgehaald, terwijl zij wist dat de vordering tot opheffing van het beslag was afgewezen;
d) de broer van verweerster contact met klaagster heeft opgenomen en klaagster en haar advocaat vervolgens niets meer van hem vernomen hebben;
e) zij de man een brief uit haar naam heeft laten ondertekenen en versturen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht betreft het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien tegen moeten waken dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.
Ad klachtonderdeel a)
5.3 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij negeert dat de woning aan klaagster is toegewezen. Verweerster heeft onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 april 2015 aangevoerd dat het juist klaagster is die negeert dat de woning eigendom is van de man en hij daarover kan beschikken, aangezien klaagster niet kan voldoen aan de voorwaarden voor overname van de woning.
5.4 De raad overweegt dat klaagster en de man al bijna 20 jaar procederen over de woning. De raad gaat zich niet in deze jarenlange discussie mengen. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter. Dit betekent dat het niet aan de raad is zich uit te laten over wie nu precies wat negeert.
Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdelen b) en c)
5.5 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.6 Klaagster verwijt verweerster dat zij de deurwaarder heeft verzocht het op 26 juni 1998 gelegde beslag door te halen, zonder daarbij melding te maken van het vonnis van 18 juni 2015, waarin de vordering van de man tot opheffing van voornoemd beslag is afgewezen. Klaagster verwijt verweerster voorts dat zij de deurwaarder aansprakelijk heeft gesteld voor de door de man te lijden schade als gevolg van het niet opheffen van het beslag, terwijl zij wist dat de vordering van de man tot opheffing van het beslag was afgewezen.
5.7 Verweerster betwist dat zij de deurwaarder op de hoogte had moeten stellen van het vonnis van 18 juni 2015. Er lag immers een bodemvonnis van 8 april 2015, waarin was bepaald dat de man de woning zonder medewerking van klaagster aan een derde kon verkopen, hetgeen ook gebeurd is. Het vonnis van 18 juni 2015 is het resultaat geweest van diverse onjuiste stellingen geponeerd door de advocaat van klaagster. Er is door de advocaat van klaagster zoveel verwarring gezaaid en er zijn door hem zoveel onjuiste dingen gesteld dat de vordering tot opheffing van het beslag ten onrechte is afgewezen. Dat de vordering tot opheffing van het beslag ten onrechte is afgewezen blijkt wel uit het arrest van 19 april 2016, waarin het gerechtshof Amsterdam het beslag alsnog heeft opgeheven. De aansprakelijkheidsstellingen zijn voorts geen bedreigingen, maar rechtsmiddelen waartoe haar cliënt gerechtigd is, aldus nog steeds verweerster.
5.8 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft de deurwaarder bij schrijven van 7 augustus 2015 verzocht het op 26 juni 1998 gelegde beslag door te halen. Bij e-mail van 2 november 2015 heeft verweerster de deurwaarder aansprakelijk gesteld voor de door de man te lijden schade als gevolg van het niet doorhalen van het beslag. Verweerster heeft echter verzuimd de deurwaarder te informeren over het kort gedingvonnis van 18 juni 2015, waarin de vordering van de man tot opheffing van voornoemd beslag is afgewezen. Het had op de weg van verweerster gelegen om de deurwaarder hierover te informeren. Door dit niet te doen en bovendien de deurwaarder aansprakelijk te stellen voor de door de man te lijden schade als gevolg van het niet doorhalen van het beslag, terwijl zij wist dat de voorzieningenrechter de vordering tot opheffing van dat beslag had afgewezen, heeft zij de grenzen van de haar toekomende vrijheid, zoals hiervoor beschreven onder § 5.1, overschreden. Dat verweerster het op inhoudelijke gronden niet eens was met het kort gedingvonnis van 18 juni 2015 doet aan het voorgaande niet af. Op het moment dat verweerster de deurwaarder aanschreef lag het vonnis van 18 juni 2015 er en diende zij dat vonnis te respecteren. Verweerster kon toen immers nog niet weten dat het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep zou oordelen dat het betreffende beslag niet meer kleeft en het beslag zou opheffen. Klachtonderdelen b) en c) zijn derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij op 23 november 2015 is gebeld door de broer van verweerster, die haar aangaf een bemiddelende rol in het geschil met de man te willen spelen. Klaagster noch haar advocaat hebben vervolgens nog iets van de broer van verweerster vernomen.
5.10 De raad overweegt dat dit klachtonderdeel ziet op de handelwijze van de broer van verweerster, die overigens niet bij verweerster in dienst is en ook geen advocaat is. Verweerster kan, anders dan klaagster lijkt te veronderstellen, niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de handelwijze van haar broer. Reeds gelet hierop is klachtonderdeel d) ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.11 Het laatste klachtonderdeel betreft de brief van verweerster aan klaagster van 26 maart 2015 (zie hiervoor, § 2.6), die ondertekend en verstuurd is door de man.
5.12 Verweerster heeft aangevoerd dat zij op 24 maart 2015 een e-mail van de advocaat van klaagster had ontvangen, waarop zo snel mogelijk een reactie moest komen. Op 26 maart 2015 kampte verweerster met stroomuitval, waardoor het niet mogelijk was een brief op te stellen en te verzenden. Zij heeft daarom een brief aan de man gedicteerd en hem verzocht de brief namens haar te ondertekenen en aan klaagster te sturen. Verweerster heeft de desbetreffende brief een dag later ook nog eens op haar eigen briefpapier aan klaagster gestuurd, met een kopie aan de advocaat van klaagster, aldus verweerster.
5.13 De raad is van oordeel dat het een behoorlijk advocaat niet betaamt om een brief te dicteren aan de eigen cliënt op vermeend briefpapier van het advocatenkantoor en deze brief ook te laten ondertekenen en te versturen door de eigen cliënt. Verweerster had, indien zij inderdaad vanwege een stroomstoring niet in staat was een brief op te stellen en te versturen, een andere manier kunnen en moeten vinden om te reageren op de e-mail van de advocaat van klaagster van 24 maart 2015. Juist in een langslepend geschil als de onderhavige, waarbij de verstandhouding tussen klaagster en de man (en tussen de advocaten onderling) slecht is, is het versturen van een door de man ondertekende brief aan klaagster extra olie op het vuur. Overigens is ook niet gebleken dat verweerster een kopie van de brief van 26 maart 2015 aan de advocaat van klaagster heeft gestuurd. De e-mail van de advocaat van klaagster aan verweerster van 30 maart 2015 duidt daar in ieder geval niet op. Gelet op het voorgaande is ook klachtonderdeel e) gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door de deurwaarder niet in te lichten over het kort gedingvonnis van 18 juni 2015 en door te dreigen met schadeclaims jegens de deurwaarder, terwijl zij wist dat de vordering tot opheffing van het beslag was afgewezen. Daarnaast heeft zij niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door een brief te laten opstellen, ondertekenen en versturen door haar eigen cliënt. De raad acht in de gegeven omstandigheden de maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen b), c) en e) gegrond;
- verklaart a) en d) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 augustus 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 8 augustus 2016
verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl