ECLI:NL:TADRAMS:2016:143 Raad van Discipline Amsterdam 16-490/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:143
Datum uitspraak: 04-07-2016
Datum publicatie: 11-07-2016
Zaaknummer(s): 16-490/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht advocaat wederpartij. De tijdspanne tussen het moment van indienen van producties en de geplande zitting heeft klager voldoende mogelijkheid geboden een zorgvuldige reactie voor te bereiden. Verweerder heeft met zijn keuze om bepaalde producties in de procedure in te brengen, de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 4 juli 2016

in de zaak 16-490/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 26 mei 2016 met kenmerk 4015-0765, door de raad ontvangen op 26 mei 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft daarnaast kennisgenomen van de brief van de deken van 13 juni 2016, waarin de deken de raad op de hoogte brengt van de omstandigheid dat klager het Hof van Discipline heeft benaderd met een verzoek tot verwijzing. Navraag bij het Hof van Discipline heeft geleerd dat de klacht niet zal worden verwezen en dat klager daarvan in kennis is gesteld.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is met zijn broers verwikkeld geraakt in een geschil over de nalatenschap van hun ouders en een geschil over het testament van een tante. Verweerder staat een van de broers, hierna: (de heer) H, bij.

1.2 Verweerder heeft klager bij brief van 9 december 2014 geconfronteerd met het grote aantal e-mailberichten dat klager in de daaraan voorafgaande jaren aan H heeft gestuurd. Verweerder heeft over de berichten opgemerkt dat deze, mede in verband met de daarin voorkomende beschuldigingen aan het adres van H, een zeer ernstige inbreuk op H’s persoonlijke levenssfeer vormen. Verweerder heeft voorbeelden van de door klager gedane beschuldigingen gegeven; uiteenlopend van de beschuldiging dat H lichamelijk letsel aan de tante zou hebben toegebracht tot de beschuldiging dat H fiscale fraude zou hebben gepleegd. Verweerder heeft klager, kort gezegd, gesommeerd het zenden van e-mails te staken.

1.3 Verweerder heeft vervolgens een deurwaarder ingeschakeld teneinde vast te laten leggen hoeveel e-mails vanaf de computer van klager aan het e-mailadres van H zijn verstuurd. Een door de deurwaarder op 24 december 2014 opgemaakt proces-verbaal van constatering maakt melding van 26 aangehechte foto’s.

1.4 Bij e-mail van 13 januari 2015 heeft verweerder vastgesteld dat klager geen gehoor heeft gegeven aan de sommatie. Verweerder heeft een kort geding aangekondigd en daartoe verhinderdata bij klager opgevraagd. Klager heeft geen verhinderdata doorgegeven.

1.5 Verweerder heeft op 19 januari 2015 een dagvaarding bij klager laten betekenen tegen de zittingsdatum van 5 februari 2015. De dagvaarding is door de deurwaarder achtergelaten in een gesloten enveloppe op het adres van klager als opgenomen in de Basisregistratie Personen. Verweerder heeft de dagvaarding op 28 januari 2015 per e-mail aan klager verstuurd.

1.6 Een e-mail van 3 februari 2015 van verweerder aan klager luidt als volgt:

“Uit uw berichten aan de rechtbank begrijpen wij dat u zich momenteel in Spanje bevindt. Ten behoeve van de zitting a.s. donderdag [5 februari 2015] wensen wij een aantal producties in te dienen. Normaal gesproken zouden wij die laten bezorgen bij uw huisadres, maar gelet op uw mededeling dat u zich in Spanje bevindt, is toezending via We Transfer wellicht handiger. Ik verneem graag wat uw voorkeur heeft.”

Onder de 16 aldus overgelegde producties bevond zich het proces-verbaal van constatering van 24 december 2014, met 25 van de 26 bij dat proces-verbaal behorende foto’s. Onder de producties bevonden zich verder onder meer e-mails van klager, een verklaring van klager, in de media verschenen artikelen en processtukken.

1.7 Klager is niet in de procedure verschenen. Bij verstekvonnis van 9 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter klager, kort gezegd, geboden zijn contact met H te beperken tot maximaal twee zakelijke berichten per maand. Aan het gebod is – bij overtreding – een dwangsom gekoppeld. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis voorts gemotiveerd dat en waarom een door klager gedaan verzoek om aanhouding is afgewezen. Bij de beoordeling heeft de voorzieningenrechter belang gehecht aan de omstandigheid dat (i) verweerder heeft verzocht om de verhinderdata van klager, (ii) klager bewust geen verhinderdata heeft verstrekt, (iii) de dagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend en (iv) verweerder de dagvaarding tevens per e-mail heeft verstuurd nadat hij bekend was geraakt met de omstandigheid dat klager in het buitenland verbleef.

1.8 Klager is in verzet gekomen van het gewezen verstekvonnis. Verweerder heeft ten behoeve van de op maandag 23 maart 2015 om 13.00 uur geplande zitting, op vrijdagmiddag 20 maart 2015 producties laten afgeven op het kantooradres van de advocaat van klager. Tijdens de zitting van 23 maart 2015 heeft verweerder zich van pleitnotities bediend. In de notities komen onder meer de volgende passages voor:

“In de film Das Leden der Anderen volgt Stasi-agent Gerd Wiesler ieder detail van het leven van de toneelschrijver Geord Dreyman. Het is voor ons moeilijk voor te stellen hoe het voelt als een ander consequent in je privé-leven wroet. [H] wéét hoe dat voelt. Het verschil met de film is dat [H] weet dat zijn broer voortdurend onderzoek doet naar zijn privé-leven, het verschil is dat zijn broer, ter rechtvaardiging van zijn handelwijze, [H] beschuldigt van de meest verschrikkelijke, deels strafbare, handelingen, het verschil is dat er de continue dreiging en chantage is om met deze verschrikkelijke beschuldigingen naar de pers te stappen.

Moord

De meest ernstige beschuldiging van [klager] is dat [H] zijn tante (…) tegen haar wil met morfinepleisters zou hebben geëuthanaseerd uit financiële overwegingen.”

1.9 Het verzet is bij vonnis van 7 april 2015 ongegrond verklaard. Het vonnis van 9 februari 2015 is, met een enkele aanvulling, in stand gelaten. Klager is tevens veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,-- aan verbeurde dwangsommen.

1.10 Een door verweerder ingeschakelde deurwaarder heeft op 23 november 2015 een exploot aan klager betekend. Het exploot maakt melding van een verbeurde dwangsom en een betalingstermijn. Bij het onbetaald laten worden executiemaatregelen in het vooruitzicht gesteld.

1.11 Klager heeft op het dekenspreekuur van 22 oktober 2015 een klacht over verweerder ingediend. Klager heeft vervolgens bij brief van 6 november 2015 zijn klacht bevestigd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder namens zijn cliënt een kort geding tegen klager heeft geëntameerd in de wetenschap dat klager in het buitenland verbleef;

b) verweerder geen producties met de dagvaarding heeft meebetekend en vervolgens – in strijd met de in de dagvaarding opgenomen bepaling dat de producties tijdig in het geding zouden worden gebracht – eerst bij e-mail van 3 februari 2015 (15.58 uur) heeft aangekondigd dat hij producties voor het kort geding van 5 februari 2015 aan klager wilde toesturen;

c) verweerder in de verzetprocedure producties tardief heeft toegestuurd;

d) verweerder een onvolledige productie heeft ingediend, namelijk een akte van constatering zonder bijlagen;

e) tegenstrijdige verklaringen heeft ingediend namelijk de verklaringen van een arts en een accountant;

f) verweerder zich heeft bediend van onwelvoeglijk taalgebruik;

g) verweerder heeft aangezegd dat klager een dwangsom heeft verbeurd zonder daarbij het bewijs daarvan te verstrekken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert gemotiveerd verweer. Op het verweer van verweerder zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.2 Dat verweerder een kort geding heeft geëntameerd terwijl hij wist dat klager in het buitenland verbleef, is de voorzitter niet gebleken. Klager laat na dat standpunt – tegenover de betwisting door verweerder – voldoende te onderbouwen. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder bij e-mail van 13 januari 2015 verhinderdata bij klager heeft opgevraagd. Klager heeft vervolgens geen verhinderdata verstrekt. De voorzitter is van oordeel dat verweerder vervolgens zorgvuldig heeft gehandeld door de dagvaarding op 28 januari 2015 tevens per e-mail naar klager te sturen. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b), c) en d)

4.3 De klachtonderdelen b), c) en d), die alle zien op de door verweerder overgelegde producties, lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.4 De voorzitter stelt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen voorop dat de advocaat bij het bepalen van het tijdstip van overleggen van stukken aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, er rekening mee dient te houden dat de (advocaat van de) wederpartij een reactie daarop voldoende zorgvuldig moet kunnen voorbereiden.

4.5 De voorzitter overweegt dat op een advocaat niet de verplichting rust producties met een dagvaarding te laten meebetekenen. De door verweerder gekozen constructie van een ‘akte houdende producties’ is een juridisch gangbare. Verweerder valt geen verwijt te maken van die handelwijze.

4.6 De voorzitter stelt vast dat verweerder in de eerste kortgedingprocedure op 3 februari 2015 heeft aangekondigd dat hij per e-mail producties wilde toesturen voor het kort geding van 5 februari 2015. De voorzitter is van oordeel dat de tijdspanne tussen 3 en 5 februari 2015 klager voldoende mogelijkheid heeft geboden een zorgvuldige reactie voor te bereiden. Daarbij is van belang dat de producties (grotendeels) bestonden uit stukken die klager al bekend waren, althans klager redelijkerwijs bekend konden zijn nu het ging om eigen e-mails en gepubliceerde artikelen.

4.7 Voor de verzetprocedure geldt dat verweerder op vrijdagmiddag 20 maart 2015 producties heeft laten bezorgen voor een op maandag 23 maart 2015 om 13.00 uur geplande zitting. Ook die (vergelijkbare) tijdspanne heeft in de omstandigheden van het geval aan klager voldoende ruimte gelaten voor een zorgvuldige voorbereiding. Dat de advocaat van klager door omstandigheden kennelijk pas later kennis heeft kunnen nemen van de producties komt voor zijn rekening en risico.

4.8 Het is de voorzitter overigens niet gebleken dat (de advocaat van) klager in zijn belangen is geschaad door het tijdstip waarop de producties in de verschillende procedures zijn ingediend.

4.9 Klachtonderdeel d) ziet op het feit dat verweerder ervoor heeft gekozen één van de foto’s die waren aangehecht aan het in 1.3 bedoelde proces-verbaal van constatering niet als productie in het geding te brengen. Daarvan valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Een advocaat is in beginsel vrij in de keuze van de stukken die hij als productie in het geding brengt en is daarbij in beginsel ook vrij slechts gedeelten van een document in het geding te brengen of niet alle bijlagen bij te voegen. Zonder een nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien dat verweerder door het weglaten van één foto de grenzen heeft overschreden van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid.

4.10 Gezien het voorgaande zijn de klachtonderdelen b), c) en d) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.11 Dat verweerder tegenstrijdige verklaringen heeft overgelegd, is de voorzitter niet gebleken. Klager heeft de klacht op dit punt onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel e) is mitsdien kennelijk ongegrond.

4.12 De voorzitter overweegt ten overvloede dat het aan klager zelf is om in de civiele procedure het door verweerder opgeroepen beeld van de zaak bij te stellen en de stukken die hij van belang vindt in het geding te brengen.

Klachtonderdeel f)

4.13 Met klachtonderdeel f) maakt klager verweerder het verwijt dat hij zich in zijn pleitnotities heeft bediend van onwelvoeglijk taalgebruik. Klager stelt ter toelichting op dit klachtonderdeel dat verweerder hem tijdens de zitting van 23 maart 2015 Stasi-agent heeft genoemd. Ook heeft verweerder klager neergezet alsof hij H zou hebben beschuldigd van moord.

4.14 Verweerder betwist dat hij zich van onwelvoeglijk taalgebruik heeft bediend. Verweerder heeft klager geen Stasi-agent genoemd.

4.15 Verweerder heeft in zijn pleitnotities – vergelijk hiervoor, 1.8 – weliswaar een vergelijking gemaakt met een karakter uit een film maar dat verweerder klager daadwerkelijk Stasi-agent heeft genoemd, is de voorzitter niet gebleken. Ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat verweerder klager op de door klager gestelde wijze heeft neergezet. De voorzitter is van oordeel dat de door verweerder gebruikte bewoordingen – bezien in het licht de context van het gevoerde debat – functioneel waren en niet onnodig grievend. Verweerder is zodoende gebleven binnen de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheden. Ook klachtonderdeel f) is mitsdien kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g)

4.16 Met klachtonderdeel g) maakt klager verweerder het verwijt dat de door hem ingeschakelde deurwaarder op 23 november 2015 een exploot heeft betekend waarin een dwangsom is aangezegd in verband met een overtreding op 31 oktober 2015 terwijl bewijs van de overtreding ontbreekt.

4.17 De voorzitter volgt verweerder in zijn stelling dat klager een executiegeschil dient te starten indien hij het niet eens is met de aanzegging dat hij dwangsommen heeft verbeurd. De voorzitter ziet in het handelen van de deurwaarder geen aan verweerder toe te rekenen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klachtonderdeel g) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.18 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 4 juli 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam..

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl