ECLI:NL:TADRAMS:2016:133 Raad van Discipline Amsterdam 16-402/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2016:133 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-06-2016 |
Datum publicatie: | 28-06-2016 |
Zaaknummer(s): | 16-402/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 21 juni 2016
in de zaak 16-402/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 april 2015 met kenmerk 4015-0687, door de raad ontvangen op 2 mei 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager sub 1 is aandeelhouder en enig bestuurder van klaagster sub 2. Klaagster sub 1 stelt – indirect, via klaagster sub 2 – gevolmachtigde te zijn van een groot aantal personen, die in 2014 civielrechtelijke procedures zijn gestart tegen de cliënte van verweerster, Afab Geldservice B.V. (hierna Afab). Deze personen (hierna de eisers) hebben gemiddeld 10 jaar geleden een krediet- en verzekeringsovereenkomst gesloten via bemiddeling van (een zustervennootschap van) Afab. In de procedures wordt namens hen van Afab schadevergoeding gevorderd op de grond dat Afab jegens hen toerekenbaar is tekortgeschoten bij de uitvoering van haar contractuele zorgplicht, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld.
1.2 In de verschillende procedures heeft verweerster onder meer de volmachtverlening door de eisers aan klagers betwist. Zij heeft zich namens Afab, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat klagers, althans klager sub 1 die in het verleden werkzaam was voor de zustervennootschap van Afab, op onrechtmatige wijze gegevens (van klanten) van de zustervennootschap van Afab hebben althans heeft verkregen en gebruikt, met het doel zichzelf te verrijken.
1.3 Bij brief van 9 november 2015 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) onvoldoende onafhankelijk is van haar cliënte omdat zij naast advocaat ook indirect aandeelhouder van haar cliënte is;
b) klagers, althans klager sub 1 ongefundeerd en ten onrechte heeft beschuldigd van strafbare feiten en andere malversaties.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht betreft het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster dat zij onvoldoende onafhankelijk is van haar cliënte omdat zij naast advocaat ook indirect aandeelhouder van haar cliënte zou zijn. De voorzitter overweegt dat de eis van onafhankelijkheid, zoals neergelegd in artikel 10a lid 1 onder a, Advocatenwet en Gedragsregel 2, de bescherming van de cliënt ten doel heeft. Dit brengt mee dat een wederpartij of een derde zich hier niet op kan beroepen. De eis van onafhankelijkheid strekt in casu derhalve slechts ter bescherming van de belangen van Afab en niet tot die van klagers als wederpartij van Afab. Dit betekent dat klagers kennelijk niet-ontvankelijk zijn in klachtonderdeel a).
Ad klachtonderdeel b)
4.3 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerster dat zij klagers, althans klager sub 1 ongefundeerd en ten onrechte heeft beschuldigd van strafbare feiten en andere malversaties, zoals nader omschreven in het klaagschrift van klagers.
4.4 Verweerster voert aan dat de gewraakte stellingen niet ongefundeerd zijn. Uit (intern en extern) onderzoek is onder meer gebleken dat klagers klantendata bezitten van de zustervennootschap van Afab op basis waarvan zij oud-klanten van die zustervennootschap hebben benaderd met de vraag of zij een procedure tegen Afab wilden starten, dat klagers namens diverse oud-klanten van de zustervennootschap bij Afab hebben geklaagd, terwijl is bewezen dat niet alle claimanten daar weet van hadden – laat staan dat zij daarvoor toestemming hadden gegeven – en dat klagers namens oud-klanten van de zustervennootschap procedures zijn gestart jegens Afab op basis van volmachten aan klagers, waarop de handtekening van de betrokken eiser vervalst was. Verweerster heeft de gewraakte stellingen namens Afab ingenomen op basis van informatie die haar door Afab was verstrekt en waaraan zij niet hoefde te twijfelen. Van de gewraakte stellingen is door Afab steeds bewijs overgelegd en/of aangeboden. De stellingen hebben ten doel (gehad) (i) aan te tonen dat (een of meer) eisers in de procedures geen toestemming hadden gegeven om tegen Afab te procederen, hetgeen ook is gebleken, (ii) om na te gaan of eisers op de hoogte waren van de procedure en van het procesrisico en (iii) om na te gaan of zij in geval van een veroordeling van Afab tot vergoeding van schade, ook daadwerkelijk aanspraak zouden maken op die vergoeding, en dus uit te sluiten dat bij een veroordelend vonnis slechts klagers zouden worden verrijkt, aldus – nog steeds – verweerster.
4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft de gewraakte stellingen namens haar cliënte ingenomen in een nog lopende procedure met klagers als gevolmachtigden van een groot aantal eisers. Verweerster heeft uitgebreid toegelicht en met stukken onderbouwd waarop de gewraakte stellingen zijn gebaseerd. Verweerster heeft dan ook niet zomaar negatieve uitlatingen over klagers gedaan. De gewraakte stellingen zijn functioneel voor de zaak en verweerster kon de gewraakte stellingen ook innemen met het oog op het belang van haar cliënte. In het licht hiervan is de voorzitter van oordeel dat verweerster zich niet onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten. Klagers hebben in het licht van de stukken die verweerster in het geding heeft gebracht onvoldoende toegelicht dat de gewraakte stellingen onjuist zijn én dat verweerster dat wist of redelijkerwijs kon weten. Dit leidt tot de conclusie dat klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 21 juni 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 21 juni 2016
verzonden aan:
- klagers
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klagers, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl