ECLI:NL:TADRAMS:2016:130 Raad van Discipline Amsterdam 16-500/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2016:130 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-06-2016 |
Datum publicatie: | 23-06-2016 |
Zaaknummer(s): | 16-500/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht advocaat wederpartij. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënte over een erfrechtelijke kwestie naar voren gebracht en heeft daarbij de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 juni 2016
in de zaak 16-500/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 25 mei 2016 met kenmerk td/md/16-050, door de raad ontvangen op 27 mei 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster is de dochter van wijlen de heer O. De heer O was de echtgenoot van mevrouw O. Mevrouw O is de cliënte van verweerder.
1.2 Bij brieven van 25 oktober 2014, 23 november 2014, 6 januari 2015 en 1 maart 2015 heeft klaagster zich gewend tot mevrouw O. Deze heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek die brieven te beantwoorden. Aldus heeft verweerder bij brief van 30 maart 2015 aan klaagster bericht dat wijlen de heer O bij testament over zijn nalatenschap heeft beschikt en dat in het testament is gekozen voor de constructie van ouderlijke boedelverdeling. Verweerder heeft in zijn brief ook uitleg aan klaagster gegeven over de gekozen constructie.
1.3 In reactie op een schrijven van klaagster heeft verweerder bij brief van 17 september 2015 aan klaagster toegelicht dat de constructie van ouderlijke boedelverdeling voor klaagster inhoudt dat haar aandeel in de nalatenschap eerst opeisbaar is bij het overlijden van mevrouw O.
1.4 Klaagster heeft verweerder bij brief van 25 december 2015 laten weten dat de constructie van ouderlijke boedelverdeling in haar ogen voor ongewenste misverstanden en onoplosbare problemen zorgt.
1.5 Een brief van 29 december 2015 van verweerder aan klaagster luidt als volgt:
“In de hierboven kort aangeduide zaak ben ik zo beleefd geweest om telkens inhoudelijk op uw uitgebreide brieven te reageren. Maar ook beleefdheid heeft een grens. Uw standpunt is mij (en cliënte) bekend. Ik verwijs naar uw brieven van 25 oktober 2014, 23 november 2014, 6 januari 2015, 1 maart 2015, 14 september 2015 en thans uw brief van 25 december 2015. Dat standpunt hoeft u dus niet steeds te herhalen. U kunt zich die moeite besparen.
Het is duidelijk dat u het met de aard en strekking van een langstlevende constructie niet eens bent. Maar u zult in de wens van uw overleden vader moeten berusten. Of u dat nu wilt of niet. Mocht u onverhoopt besluiten om mij toch periodiek aan te schrijven, dan zal ik uw brieven niet meer beantwoorden. Het standpunt van mij en mijn cliënte is immers helder en duidelijk.”
1.6 Klaagster heeft vervolgens op 1 januari 2016 een brief rechtstreeks aan mevrouw O gestuurd. De brief is qua inhoud gelijk aan de brief die klaagster op 25 december 2015 aan verweerder stuurde.
1.7 Verweerder heeft bij brief van 8 januari 2016 aan klaagster bericht dat zijn cliënte heeft besloten om de van klaagster afkomstige brieven niet meer te lezen maar ongeopend weg te gooien of te retourneren. Daarnaast heeft verweerder geschreven:
“Door cliënte aanhoudend en stelselmatig ongewenste brieven te sturen, maakt u zich jegens cliënte schuldig aan stalking, een strafbaar feit omdat u doelbewust en zonder redelijke grond inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van cliënte. Gelet op het bepaalde in het eerste lid van artikel 285 b van het Wetboek van Strafrecht heb ik cliënte in overweging gegeven om bij herhaling aangifte tegen u te doen bij de politie. Dan weet u waar u aan toe bent."
1.8 Bij brief van 28 januari 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) heeft geweigerd aandacht te besteden aan ‘de door klaagster aan de orde gestelde familiekwestie’ (hierna: de familiekwestie);
b) heeft geweigerd om de door klaagster gestuurde brieven over de familiekwestie te beantwoorden;
c) van meet af aan heeft geweigerd om de familiekwestie serieus te nemen;
d) ten aanzien van klaagster en ten aanzien van de familiekwestie een neerbuigende en laatdunkende houding heeft aangenomen;
e) heeft geweigerd brieven van klaagster over de familiekwestie in ontvangst te nemen;
f) heeft gedreigd om de brieven van klaagster over de familiekwestie ongelezen te vernietigen;
g) zijn cliënte heeft aangezet tot het doen van valse aangifte;
h) klaagster schoffeert en beledigt door te stellen dat klaagster in de familiekwestie de wens van de overleden vader dient te respecteren;
i) zich bij herhaling schuldig maakt aan bedreiging en intimidatie.
3 VERWEER
3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe, samengevat weergegeven, het volgende aan.
3.2 Zijn cliënte is een dame op leeftijd die wakker ligt van de brieven van klaagster en zich daarom tot hem heeft gewend. Verweerder heef het standpunt van zijn cliënte helder en duidelijk verwoord. Het verwijt van klaagster dat verweerder niet inhoudelijk op haar brieven reageert en niets voor haar wil doen, is onterecht; verweerder is daar overigens ook niet toe verplicht. Klaagster blijft hangen in haar gedrag en blijft mevrouw O, al dan niet via verweerder bestoken met brieven over telkens hetzelfde. Dat is een vorm van stalken en daar heeft verweerder klaagster op gewezen.
3.3 Verweerder heeft klaagster geen dreigbrief of intimiderende brief gestuurd. Verweerder heeft klaagster slechts geïnformeerd dat hij zijn cliënte in overweging heeft gegeven om aangifte te doen, aldus steeds verweerder.
4 BEOORDELING
4.1 Alle onderdelen van de klacht betreffen de correspondentie van verweerder aan klaagster. Ze worden daarom gezamenlijk besproken, waarbij het volgende voorop wordt gesteld.
4.2 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. De advocaat komt een grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.3 Het klachtdossier laat een beeld zien waarin verweerder in eerste instantie uitgebreid inhoudelijk op de brieven van klaagster over de familiekwestie heeft gereageerd. Toen klaagster brieven bleef sturen die qua inhoud gelijk waren aan de brieven waar verweerder reeds op had gereageerd, bleef het verweerder vrij staan om de belangen van zijn cliënte in haar opdracht te behartigen op de wijze zoals hij heeft gedaan.
4.4 Dat verweerder in zijn brieven een neerbuigende of laatdunkende houding heeft aangenomen, klaagster heeft geschoffeerd of beledigd, of zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en intimidatie, is de voorzitter niet gebleken. Verweerder heeft het standpunt van zijn cliënte over een erfrechtelijke kwestie naar voren gebracht. Verweerder heeft daarbij voorwaarden geformuleerd waaronder hij bereid was met klaagster te corresponderen. De voorzitter is van oordeel dat verweerder door aldus te handelen de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Dat verweerder zijn cliënte heeft aangezet tot het doen van valse aangifte blijkt, anders dan klaagster stelt, niet uit zijn brief van 8 januari 2016. Hij heeft zijn cliënte alleen in overweging gegeven om aangifte van stalking te doen. Verweerder heeft op die manier inzicht gegeven in zijn (verdedigbare) advies aan zijn cliënte.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 14 juni 2016.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 14 juni 2016 verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.31, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl