ECLI:NL:TADRAMS:2016:124 Raad van Discipline Amsterdam 16-166/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:124
Datum uitspraak: 06-06-2016
Datum publicatie: 13-06-2016
Zaaknummer(s): 16-166/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft belangrijke afspraken niet schriftelijk vastgelegd en hij heeft belangrijke zaken niet met (al) zijn cliënten besproken. Klacht deels gegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 juni 2016

in de zaak 16-166/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagsters

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 november 2015 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 25 februari 2016 met kenmerk 4015-0836, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 april 2016 in aanwezigheid van klaagsters sub 1 en 2 en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 12 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagsters zijn zussen van elkaar en zijn samen met een broer (broer Ben) verwikkeld geweest in een geschil met twee van hun andere broers (broer Ruud en broer Thom) over de nalatenschap van hun overleden vader. In dat kader is een procedure gevoerd bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam naar aanleiding van een verzet door broer Ruud tegen de uitdelingslijst. Bij beslissing van 15 september 2014 heeft de kantonrechter het verzet (gedeeltelijk) gegrond verklaard. In de beslissing heeft de kantonrechter onder meer overwogen: “wat de vereffening in deze zaak gecompliceerd maakt is de omvang van de baten nu het grootste deel daarvan bestaat uit thans niet-opeisbare geldleningen van de erflater aan Ruud en T[h]om”.

2.2 Broer Ben is al jarenlang een vaste cliënt van verweerder en zijn kantoor. Bij e-mail van 19 september 2014 heeft broer Ben verweerder onder meer geschreven:

“Ik wil in het kort terug komen op het gesprek van gisteren mbt de erfenis.

Zo als het er nu uitziet wordt straks door de vereffenaar een nieuwe berekening gemaakt en zullen mijn 2 broers meedelen in het gedeelte van moeders deel.

Gisteren heb ik aangegeven dat elke broer zo’n +/- 2,5 ton dienen terug te betalen om de boedel geheel af te kunnen betalen. De vereffenaar ziet nu deze schulden als oninbaar en zal daar verder niets mee doen.

Dat betekend dat nadat de vereffenaar het nu aanwezige saldo heeft verdeelt er nog een nieuwe zaak ontstaat om de overige vorderingen binnen te halen. (...)

Voor mij en met [klaagster sub 1] (de zuster waarmee ik veelal actie’s onderneem) is het onverkwikkelijk dat de broers straks elk € 40.000, ontvangen terwijl zij 2,5 ton moeten betalen.

Is dit te voorkomen?

Verder zou ik je willen vragen of jij het invorderen van de vorderingen op je wil nemen?

Een bijeenkomst willen organiseren om alle broers en zussen op een lijn te krijgen met als doel een front te vormen om richting mijn broers te opereren, dat alle zich verbinden aan deze vorm.

Op dit moment zullen 4 van de 7 zeker aansluiten, de rest moeten nog een beslissing nemen.”

2.3 Hierop heeft verweerder bij e-mail van 19 september 2014 (met cc aan klaagster sub 1) geantwoord:

“Ja dat is te voorkomen door daarop beslag te leggen, we moeten dan wel binnen 14 dagen na het leggen van dat beslag een procedure zijn begonnen want anders vervalt het beslag weer.

Ik sta je (jullie) voorts graag bij.

Hoe meer eisers hoe beter, op mijn kantoor kunnen we vanzelfsprekend een bijeenkomst organiseren.”

2.4 Klaagster sub 1 heeft verweerder bij e-mail van 21 september 2014 meegedeeld namens welke broers en zussen beslag zou kunnen worden gelegd.

2.5 Bij e-mail van 25 september 2014 heeft verweerder broer Ben en klaagster sub 1 bericht:

“Ik heb het dossier doorgenomen, alhoewel het vonnis van de Kantonrechter een aantal aannames in zich heeft begrijp ik het doorhakken van de knopen. (...)

Op dit moment zit ik te denken om de vorderingen –zo dat mogelijk is alsnog te laten kopen (zoals de rechter ook suggereert)- en ze dan opeisbaar te gaan maken. In dat kader zouden we dan beslag kunnen leggen.

Om een en ander te bespreken wil ik jullie graag uitnodigen voor een overleg (...)”

2.6 Bij e-mail van 27 september 2014 heeft klaagster sub 1 broer Ben, klaagster sub 2 en een andere zus onder meer meegedeeld:

“Ik heb net [verweerder] gesproken,

Hij zit in het buitenland, ik heb kort stand van zaken met hem besproken.

Hij gaat maandagochtend beslagleggen op de gelden voor Ruud en Thom.

Hiervoor heb ik hem op zijn verzoek de volledige namen en woonadresgegevens van Ruud en Thom gemaild.

Hij gaat nu direct de aanvraag voor beslaglegging formuleren en zorgt ervoor dat een medewerker van zijn kantoor het verzoek tot beslaglegging maandagochtend vroeg bij de rechtbank indient. Voor de beslaglegging is eerst toestemming van de Rechtbank nodig.

Dezelfde dag nog kan het beslag vervolgens worden gelegd (...)

Daarna is tijd voor verdere acties (verdere onderbouwing van de beslaglegging)”

2.7 Bij verzoekschrift van 2 oktober 2014 heeft verweerder namens klaagsters, broer Ben en een andere zus van klaagsters de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verzocht conservatoir beslag onder de vereffenaar te mogen leggen ten laste van broer Ruud en broer Thom. Het verlof is op 2 oktober 2014 verleend, met de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak binnen 28 dagen na beslaglegging tegen de erfgenamen dient te worden ingesteld.

2.8 Op 3 oktober 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder tussen verweerder, broer Ben, klaagster sub 1 en een andere zus van klaagsters.

2.9 Bij e-mail van 3 oktober 2014 heeft klaagster sub 1 broer Ben en klaagster sub 2 voor zover relevant het volgende geschreven:

“Dan de beslaglegging op de 41.000,-- van Ruud en Thom

Die kunnen we niet uitbetaald krijgen omdat we nog niet formeel schuldeisers zijn en de schulden van Ruud niet formeel zijn (...) en wat Thom betreft hij kom zijn verplichtingen na. Wel kunnen we het beslag gebruiken om Ruud en Thom min of meer onder druk te zetten om met ons een regeling te treffen (...)

Afgesproken is met de advocaat dat we hier de komende dagen over nadenken en hem laten weten wat we willen.

Van de rechter hebben we 28 dagen voor de procedure gekregen (normaal is 14 dagen). Daarna vervalt het beslag maar dan moet het beslag nog worden opgeheven. Dit kun je uitstellen. Dan moeten de jongens een procedure voeren bij de rechtbank, maar krijgen dan wel gelijk.”

2.10 Klaagsters en broer Ben hebben verweerder vervolgens verzocht om namens hen met broer Ruud en broer Thom te onderhandelen over een minnelijke regeling,

2.11 Bij brieven van 13 oktober 2014 heeft verweerder zowel broer Thom als broer Ruud onder meer bericht:

“Tot mij hebben zich gewend [klaagster sub 3], [broer Ben], [klaagster sub 1] en [klaagster sub 2] dit in het kader van de afwikkeling van de erfenis van (...) uw vader en (...) uw moeder.

Uit de stukken valt op te maken dat de boedel thans ter verdeling en afwikkeling voorligt en dat de vereffenaar daar thans druk doende mee is.

Met de vereffening wordt echter de lening welke door uw wijlen vader aan u is verstrekt niet afgewikkeld en blijft u gehouden de maandelijkse rente en naderhand de hoofdsom daarvan alsnog te voldoen.

Cliënten zouden graag ook deze kwestie opgelost zien zodat een en ander niet alsnog tot een discussie aanleiding zou kunnen gaan geven.”

2.12 Verweerder heeft de facturen steeds geadresseerd en verzonden aan broer Ben. De facturen zijn deels door broer Ben en deels door klaagsters voldaan.

2.13 Klaagster sub 1 heeft verweerder bij e-mail van 25 januari 2015 onder meer bericht:

“Ik heb voor mijn zus [klaagster sub 3] en mijzelf op 31 december 2 betalingen gedaan.

Voor de rekening 1000025186 heb ik 2 x ¼ overgemaakt.

Over de rekening 1000025052 heb ik een deel overgemaakt omdat ik nog de volgende vraag heb:

U heeft voor uzelf en voor uw medewerkster kosten in rekening gebracht voor het gesprek.

Ik begrijp niet waarom er dubbele kosten in rekening zijn gebracht en waarom is dit niet van tevoren met ons besproken?”

2.14 Hierop heeft verweerder bij e-mail van 26 januari 2015 gereageerd:

“Naar ik aanneem komt u reactie voorts uit de mail welke ik u op 20/1 liet zenden en een aanbod van uw broer betreft om tot afkoop te komen van de nog openstaande lening.

U begrijpt dat die reactie van uw broer natuurlijk niet uit de lucht is komen vallen doch een gevolg is van mijn werkzaamheden.

Overigens was het mij inderdaad opgevallen dat u kennelijk eenzijdig besloten had mijn factuur niet volledig te voldoen.”

2.15 Bij e-mail van 28 januari 2015 heeft klaagster sub 1 verweerder onder meer geschreven:

“Ik begrijp uit uw reactie dat ik misschien toch even moet toelichten waarom ik niet een kwart van de volledige rekening heb betaald.

Allereerst had ik u willen vragen het gesprek apart te factureren omdat mijn zus (...) bij het gesprek aanwezig is geweest en dit dus ten laste van haar zou komen voor 1/5 deel. Over het berekende bedrag had ik, zoals ook uit mijn email van zondag blijkt, ook nog een vraag.

Het verbaasde mij ook dat er bij u 1 uur in rekening is gebracht en bij uw medewerkster 1 ¼ uur. In mijn vorige mail ben ik hier niet op ingegaan omdat ik het vooral belangrijk vond van u te vernemen waarom er zowel voor u als voor de medewerkster kosten berekend zijn zonder dat ik daar van tevoren duidelijkheid over had.”

2.16 Begin september 2015 is een vaststellingsovereenkomst tussen klaagsters, broer Ben, broer Ruud en broer Thom tot stand gekomen. Bij e-mail van 4 september 2015 heeft de secretaresse van verweerder een afschrift van de vaststellingsovereenkomst aan broer Ben gestuurd met daarbij het verzoek deze te ondertekenen alsmede het verzoek te coördineren dat de anderen ook tekenen.

2.17 Bij e-mail van 7 september 2015 heeft klaagster sub 1 verweerder een aantal door haar gewenste aanpassingen van de vaststellingsovereenkomst gestuurd.

2.18 Mevrouw B, paralegal van het kantoor van verweerder, heeft broer Ben hierop bij e-mail van 8 september 2015 meegedeeld dat de vaststellingsovereenkomst op de nader in de e-mail genoemde punten is aangepast en hem verzocht aan te geven of het wat hem betreft zo akkoord is, zodat het aangepaste concept naar de andere partij kan worden verstuurd.

2.19 Bij e-mail van 8 september 2015 heeft broer Ben mevrouw B en verweerder meegedeeld dat punt 3 in de vaststellingsovereenkomst nog moet worden aangepast. Mevrouw B heeft broer Ben bij e-mail van 8 september 2015 meegedeeld dat de door hem in zijn e-mail van 8 september 2015 genoemde zin is doorgehaald.

2.20 Bij e-mail van 25 september 2015 heeft mevrouw B broer Ben onder meer meegedeeld:

“Kort even ter bevestiging: de stukken liggen bij de andere partij ter ondertekening. Dit omdat u afgelopen woensdag aangaf dat van uw zijde niet iedereen in de gelegenheid was c.q. is om deze week/begin volgende week te tekenen.”

2.21 Mevrouw B heeft klaagster sub 1 bij e-mail van 19 oktober 2015 bericht dat broer Ben de vaststellingsovereenkomst inmiddels heeft ondertekend en dat er ook al een uitbetaling aan broer Ben heeft plaatsgevonden, dat zij graag hoort wat klaagster sub 1 (en haar zussen) thans verder wenst c.q. wensen en dat het mogelijk is een afspraak op kantoor te maken om een en ander te bespreken.

2.22 Op 21 oktober 2015 heeft klaagster sub 1 de door haar ondertekende vaststellingsovereenkomsten aan verweerder doen toekomen. In de begeleidende e-mail staat, voor zover hier van belang:

“Bijgaand treft u de door mij getekende exemplaren van de vaststellingsovereenkomst (...) aan.

Mijn bezwaar is dat de door ons (...) gemaakte afspraak, wat de consequenties voor [broer Ruud] zijn indien hij de betalingen niet op de afgesproken dagen nakomt, onvoldoende concreet onder punt 4 in deze overeenkomst zijn weergegeven.

(...)

Uw medewerkster heeft ten aanzien van de goedkeuring van de definitieve overeenkomst alleen op goedkeuring van mijn broer Ben de overeenkomst aan de advocaat van [broer Ruud] namens ons voorgelegd. (...) De overeenkomst is dus zonder mijn goedkeuring voorgelegd aan de tegenpartij. (...)

U heeft via Ben aangeboden e.e.a. met ons (...) te willen bespreken en mogelijk een aanvullende voorwaarde aan [broer Ruud] voor te leggen. Echter, het feit dat dit al 1 jaar heeft geduurd en dit opnieuw voor meer vertraging zorgt en mijn broer Ben, [klaagster sub 2] en [broer Ruud] al getekend hebben maakt, dat ik hier van af zie om veranderingen in deze overeenkomst te laten doorvoeren. Ik teken om de zaak niet nog langer te laten duren mede namens [klaagster sub 3].

Voorts verzoek ik u mij kopieën van alle correspondentie die u in de facturen vermeld over juli, augustus en september 2015 te sturen. (...) Ik heb u hier bij de factuur van 2-3-2015 al eerder om gevraagd ten aanzien van gevoerde correspondentie van 3, 10 en 17 februari 2015. Vooralsnog heb ik deze niet ontvangen en ontvang deze eveneens graag.”

2.23 Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft mevrouw B klaagster sub 1 meegedeeld dat zij op korte termijn zal terugkomen op de inhoud van haar brief van 21 oktober 2015.

2.24 Bij e-mail van 9 november 2015 heeft klaagster sub 1 verweerder meegedeeld dat klaagsters graag vooraf van hem zouden willen vernemen weke kosten zijn kantoor nog in rekening zal brengen voor de verdere afwikkeling.

2.25 Bij e-mail van 22 november 2015 heeft klaagster sub 1 mevrouw B onder meer bericht:

“In mijn brief van 21-10-2015 aan [verweerder] heb ik verzocht de achterliggende correspondentie van de rekeningen over juli, augustus en september aan mij te sturen. Tevens heb ik verzocht de correspondentie over 3, 10 en 17 februari (...) alsnog aan mij te sturen.

Voorts heb ik u in mijn email van 9-11-2015 verzocht om mij een opgave/indicatie van de nog resterende te verwachte kosten voor de afwikkeling van de overeenkomst te sturen.

Op beide heb ik nog niets van u vernomen.

ik verzoek u dringend mij de gevraagde informatie binnen een week te sturen.”

2.26 Bij e-mail van 23 november 2015 heeft mevrouw B klaagster sub 1 onder meer meegedeeld dat zij het verzoek van klaagster sub 1 in behandeling zal nemen en dat zij diezelfde week bij klaagster sub 1 op de kwestie zal terugkomen.

2.27 Klaagster sub 1 heeft hierop bij e-mail van 24 november 2015 gereageerd:

“Opnieuw geeft u geen antwoord op onze vraag ons vooraf een indicatie te geven van de verdere kosten van de afwikkeling (...)

Op 21 oktober heeft u van mij de getekende verklaringen ontvangen. Tot op heden is ons niet bekend of de verklaringen inmiddels aan de notaris zijn voorgelegd conform de afspraak dat de overeenkomst in een notariële akte zal worden omgezet.

(...) Wij hebben verzocht om een opgave van de te verwachten kosten te ontvangen voorafgaand aan verdere acties van uw kantoor en voorts al meerdere malen om de correspondentie die in rekeningen worden opgevoerd te ontvangen.

U hoeft niets meer voor ons te doen wij hebben besloten een klacht in te dienen bij de orde van advocaten.”

2.28 Bij e-mail van 27 november 2015 heeft mevrouw B klaagster sub 1 onder meer het volgende geschreven:

“Opdracht aan ons kantoor

Voorop staat dat uw broer, [broer Ben], [verweerder] in september 2014 heeft verzocht om te adviseren over en op te treden in de kwestie aangaande de afwikkeling van de nalatenschap. [Broer Ben] heeft in dit dossier daarom als opdrachtgever te gelden. [Broer Ben] is de partij in opdracht waarvan wij werkzaamheden verrichten en aan wie de facturen van ons kantoor worden gericht.

[Broer Ben] treedt in deze kwestie op als vertegenwoordiger van u en uw zussen. Dit betekent dat wij primair communiceren met [broer Ben] en van hem ook de instructies over deze zaak ontvangen. Het is aan u onderling (...) om overeenstemming te bereiken over de wijze waarop wordt gewenst dat deze kwestie wordt afgewikkeld. Dit is geen discussie die ons kantoor raakt.

(...)

Correspondentie

Bijgaand treft u aan, zoals door u verzocht, de (e-mail-)correspondentie van 3, 10 en 17 februari 2015. Tevens heb ik bijgevoegd een overzicht met (digitale) correspondentie en stukken betreffende de maanden juli, augustus en september 2015. Indien u inzage in de laatstgenoemde correspondentie wenst, dan verzoek ik u om telefonisch contact op te nemen en een afspraak bij ons op kantoor te maken teneinde deze stukken in te zien.

Deze correspondentie is overigens gedeeltelijk al in uw bezit nu u in diverse e-mails bent betrokken. Of de volledige correspondentie wel of niet door ons kantoor aan u is doorgezonden, is overigens niet relevant. Nogmaals, [broer Ben] is onze opdrachtgever. het is aan u allen om onderling afspraken te maken over het doorzenden/inzien van de door ons aan [broer Ben] toegezonden stukken. Dat u uit praktische overwegingen in sommige gevallen bent betrokken in correspondentie, doet hier niets aan af.

Facturen

Zoals ik al naar voren heb gebracht, zijn en worden de facturen verzonden aan de opdrachtgever in dit dossier: [broer Ben]. Of en in welke verhouding de betreffende facturen mede door u en/of uw zussen worden voldaan, is eveneens een vraag die ons kantoor niet aangaat. (...)

Te verwachten kosten

Indien de betalingen door de wederpartij worden nagekomen en er verder geen (onverwachte) punten en/of discussies in deze zaak ontstaan, verwachten wij niet veel tijd meer kwijt te zijn aan de afwikkeling van deze kwestie. Het zal in dat geval gaan om (maximaal) enkele uren.

Punt 4 van de vaststellingsovereenkomst

Vaststaat dat uw broer (...) heeft aangegeven dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, nadat ik op verzoek een aantal wijzigingen heb doorgevoerd, akkoord is. Om deze reden is de vaststellingsovereenkomst ter goedkeuring aan de wederpartij toegezonden. Dat achteraf blijkt dat u onderling (kennelijk) geen overeenstemming had over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, is geen omstandigheid die voor rekening en/of risico van ons kantoor komt.

Daarbij komt, dat u allen de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. Als u niet akkoord met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zou zijn, dan had het op uw weg gelegen om de overeenkomst niet te tekenen en eventueel terug te vallen op de oude regeling (de niet-bestaande/niet-opeisbare vordering).

(...)

Telefonisch onderhoud d.d. 1 oktober 2015 en voorstel tot bespreking

Op 1 oktober 2015 nam u telefonisch contact met mij op met (o.a.) de mededeling dat u zich niet kunt vinden in de inhoud van het bedoelde punt 4. van de vaststellingsovereenkomst. Naar aanleiding van dit telefoongesprek, alsmede de bespreking hier op kantoor met [broer Ben] op 7 oktober 2015, heb ik op 19 oktober 2015 per e-mail aan u en uw zussen voorgesteld om een afspraak bij ons op kantoor te maken teneinde e.e.a. te bespreken. Dit voorstel is geheel coulance halve gedaan. (...) Op de e-mail van 19 oktober 2015 heb ik geen reactie van u mogen ontvangen. Wel ontving ik enige tijd later uw brief gedateerd 21 oktober 2015 met daarbij de door alle partijen ondertekende vaststellingsovereenkomsten.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagsters niet van tevoren heeft geïnformeerd over zijn honorarium en het dubbel berekenen van honorarium in het geval een medewerker bij het gesprek aanwezig is;

b) op herhaalde verzoeken van klaagsters om bij diverse rekeningen de achterliggende correspondentie te ontvangen in het geheel niet heeft gereageerd;

c) de zaak aan minimaal vier medewerkers heeft overgelaten en laatstelijk aan een paralegal;

d) inhoudelijk door klaagsters kenbaar gemaakte voorwaarden in de vaststellingsovereenkomst niet heeft opgenomen en de vaststellingsovereenkomst wel voor akkoord heeft laten tekenen door de wederpartij;

e) geen antwoord heeft gegeven op het verzoek van klaagsters om vooraf een indicatie te mogen ontvangen van resterende te verwachten kosten voor de afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst;

f) ondanks dat klaagsters verweerder hadden meegedeeld dat zijn medewerkster niets meer voor hen hoefde te doen hij mevrouw B een e-mail heeft laten sturen waarin ook nog eens pertinente onwaarheden staan vermeld;

g) niet heeft uitgelegd waarom het op 2 oktober 2014 ten laste van broer Ruud en broer Thom gelegde conservatoir beslag met spoed moest worden opgeheven.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en c)

5.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Klaagsters verwijten verweerder dat hij hen niet vooraf heeft geïnformeerd over zijn honorarium en het dubbel rekenen van honorarium in het geval een medewerker bij het gesprek aanwezig zou zijn, alsmede dat hij de zaak wisselend aan minimaal vier medewerkers heeft overgelaten en laatstelijk aan een paralegal.

5.3 Verweerder voert primair aan dat broer Ben zich in september 2014 tot hem heeft gewend met het verzoek hem bij te staan in een erfrechtkwestie. Broer Ben is derhalve de (enige) opdrachtgever van verweerder, en niet (ook) klaagsters. Dit is ook zo afgesproken tijdens de bespreking op 3 oktober 2014. Broer Ben was en is ook degene die verweerder de instructies over de zaak gaf en geeft, alsmede verweerder van informatie voorzag en voorziet. Dat klaagsters hier ook (zijdelings) bij betrokken zijn, doet aan het voorgaande niet af. Nu klaagsters niet als opdrachtgevers kunnen worden aangemerkt, dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun klacht. Voor zover klaagsters wel kunnen worden ontvangen in hun klacht voert verweerder aan dat Broer Ben uit hoofde van de lopende relatie met (het kantoor van) verweerder op de hoogte is van de omvang van het honorarium van verweerder. Verweerder stuurt broer Ben één keer per jaar een opdrachtbevestiging die geldt voor alle opdrachten die verweerder op verzoek van broer Ben uitvoert. Het is voorts juist dat er vier medewerkers onder verantwoordelijkheid van verweerder aan het erfrechtdossier hebben gewerkt, dit uit het oogpunt van kostenbesparing. Het uurtarief van verweerder is immers hoger dan dat van zijn medewerkers, aldus verweerder.

5.4 De raad overweegt als volgt.

5.5 Vooropgesteld wordt dat een advocaat gehouden is een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Voorts heeft te gelden dat de advocaat belangrijke afspraken, zoals wanneer er meerdere cliënten zijn wie er als vertegenwoordiger van hen optreedt richting de opdrachtnemer (advocaat) gezamenlijk genomen beslissingen, zoals niet in appel gaan, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt bij onduidelijkheid hierover het bewijsrisico op hem te liggen.

5.6 Vaststaat dat verweerder hetgeen op 3 oktober 2014 is besproken niet schriftelijk heeft vastgelegd. Derhalve is niet na te gaan wat partijen precies hebben afgesproken, zoals wie als (vertegenwoordigend) opdrachtgever zou hebben te gelden: klaagsters én broer Ben, zoals klaagsters stellen, of alleen broer Ben (als vertegenwoordiger van zijn zussen), zoals verweerder stelt. De onduidelijkheid die nu is ontstaan had kunnen worden voorkomen door de gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen. Dit geldt temeer nu het om een familierechtelijk geschil gaat waarbij meerdere familieleden zijn betrokken. Het had op verweerders weg gelegen om in dit geval een heldere en duidelijk communicatiestructuur af te spreken. Verweerder heeft dit niet gedaan. Dat komt voor zijn rekening en risico. Verweerder heeft weliswaar een opdrachtbevestiging aan broer Ben overgelegd, waaruit volgens verweerder zou moeten blijken dat alleen broer Ben als opdrachtgever heeft te gelden, maar deze opdrachtbevestiging ziet op een geheel andere zaak en kan derhalve niet als opdrachtbevestiging in onderhavige zaak gelden. Overigens acht de raad het niet aannemelijk dat alleen broer Ben opdrachtgever was. In zijn e-mail van 19 september 2015 (zie hierboven onder § 2.3) geeft verweerder ook aan dat hij “je (jullie) graag bijstaat”. Klaagsters hebben er verder terecht op gewezen dat verweerder in onder meer zijn brieven aan broer Ruud en broer Thom van 13 oktober 2014 (zie § 2.11) heeft geschreven dat hij namens klaagsters en broer Ben optreedt alsmede dat (ook) klaagster sub 1 meerdere malen rechtstreeks contact met verweerder over de zaak heeft gehad als broer Ben in het buitenland verbleef. De raad houdt het er dan ook voor dat ook klaagsters als opdrachtgevers hebben te gelden en dus ook als cliënten van verweerder dienen te worden aangemerkt. Klaagsters zijn dan ook ontvankelijk in hun klacht.

5.7 Verweerder heeft niet betwist dat hij klaagsters van tevoren niet heeft geïnformeerd over zijn honorarium. Verweerder heeft evenmin betwist dat hij niet met klaagsters heeft besproken dat er meerdere medewerkers en een paralegal aan de zaak zouden werken. Nu, zoals hiervoor reeds is overwogen, ook klaagsters als opdrachtgevers/cliënten hebben te gelden, had verweerder dit wel met hen moeten bespreken. Dat hij dit niet heeft gedaan valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdelen a) en c) zijn derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.8 In dit klachtonderdeel verwijten klaagsters dat zij verweerder meerdere keren hebben verzocht om de achterliggende correspondentie bij verschillende rekeningen te mogen ontvangen, maar dat verweerder hier niet op heeft gereageerd.

5.9 De raad overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat broer Ben in de praktijk als aanspreekpunt voor verweerder fungeerde en dat verweerder de achterliggende correspondentie (in ieder geval) naar broer Ben heeft gestuurd. Van verweerder kan niet worden verwacht dat hij alle achterliggende correspondentie steeds naar alle opdrachtgevers stuurt. Desalniettemin heeft verweerder, althans mevrouw B, klaagster sub 1 bij brief van 27 november 2015 (zie § 2.28) de (e-mail-)correspondentie van 3, 10 en 17 februari 2015 gestuurd alsmede een overzicht met (digitale) correspondentie en stukken betreffende de maanden juli, augustus en september 2015, met daarbij de mededeling dat indien klaagster sub 1 inzage in de laatstgenoemde correspondentie wenst, zij telefonisch contact kan opnemen om een afspraak op het kantoor van verweerder te maken teneinde de stukken in te zien. Klaagsters hebben van deze mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt. Gelet op het voorgaande kan, anders dan klaagsters stellen, niet worden gezegd dat verweerder in het geheel niet heeft gereageerd op hun verzoeken om de achterliggende correspondentie van hem te mogen ontvangen. Dit betekent dat klachtonderdeel b) ongegrond is.

Ad klachtonderdeel d)

5.10 Dit klachtonderdeel betreft de vaststellingsovereenkomst die is gesloten door klaagsters en broer Ben met broer Ruud. Volgens klaagsters heeft verweerder inhoudelijk door hen kenbaar gemaakte voorwaarden niet conform hun verzoek in de vaststellingsovereenkomst opgenomen, terwijl hij de vaststellingsovereenkomst wel voor akkoord heeft laten tekenen door broer Ruud.

5.11 Verweerder voert aan dat broer Ben, nadat verweerder op verzoek van klaagster sub 1 een aantal wijzigingen had laten doorvoeren, heeft aangegeven dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst akkoord was. Om die reden is de vaststellingsovereenkomst ter goedkeuring aan broer Ruud toegezonden. Dat achteraf blijkt dat broer Ben en klaagsters onderling (kennelijk) geen overeenstemming over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst hadden, is geen omstandigheid die voor rekening en risico van verweerder en/of zijn kantoor komt. Bovendien hebben zowel broer Ben als klaagsters de vaststellingsovereenkomst ondertekend. Indien klaagsters het niet eens waren met de inhoud van de overeenkomst, dan had het op hun weg gelegen om de overeenkomst niet te ondertekenen, aldus verweerder.

5.12 De raad overweegt dat klaagster sub 1 bij e-mail van 7 september 2015 (zie § 2.17) een aantal inhoudelijke opmerkingen over de vaststellingsovereenkomst aan verweerder heeft gestuurd. Bij e-mails van 8 september 2015 (zie § 2.18 en § 2.19) heeft mevrouw B broer Ben meegedeeld dat de wijzigingen zijn doorgevoerd. Klaagsters hebben in hun klaagschrift noch ter zitting concreet aangegeven welke door hen aangedragen wijzigingen niet door verweerder zijn verwerkt. Klaagsters hebben de vaststellingsovereenkomst bovendien ondertekend. Indien klaagsters het niet eens waren met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst dan hadden zij de overeenkomst niet moeten ondertekenen. Dat hebben zij wel gedaan. Klachtonderdeel d) is ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.13 In dit klachtonderdeel verwijten klaagsters verweerder dat hij geen antwoord heeft gegeven op hun verzoek om vooraf een indicatie te mogen ontvangen van de nog te verwachten kosten voor de afwikkeling van de vaststellings-overeenkomst.

5.14 De raad overweegt dat klaagsters, althans klaagster sub 1, verweerder bij e-mails van 9 en 22 november 2015 (zie § 2.24 en § 2.25) heeft verzocht een indicatie te geven van de nog te verwachten kosten van de afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst. In laatstgenoemde e-mail heeft klaagster sub 1 verweerder hiervoor een termijn van een week gegeven. Bij brief van 27 november 2015 (zie § 2.28) heeft mevrouw B klaagster sub 1 meegedeeld “Indien de betalingen door de wederpartij worden nagekomen en er verder geen (onverwachte) punten en/of discussies in deze zaak ontstaan, verwachten wij niet veel tijd meer kwijt te zijn aan de afwikkeling van deze kwestie. Het zal in dat geval gaan om (maximaal) enkele uren”. Verweerder heeft aldus wel een antwoord gegeven op de door klaagster sub 1 gestelde vraag over de nog te verwachten kosten, te meer klaagsters inmiddels ook op de hoogte waren van het door verweerder gehanteerde uurtarief. Dat klaagsters het antwoord van verweerder kennelijk niet afdoende vinden betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel e) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.15 Dit klachtonderdeel ziet op de e-mail van 27 november 2015. Klaagsters verwijten verweerder dat mevrouw B deze e-mail heeft gestuurd nadat klaagsters verweerder hadden laten weten dat zij niets meer voor hen hoefde te doen.

5.16 De raad overweegt dat klaagster sub 1 verweerder bij e-mail van 22 november 2015 heeft verzocht haar binnen een week bepaalde correspondentie toe te zenden, alsmede aan te geven wat de indicatie van (de omvang van) de te verwachten werkzaamheden c.q. kosten is. Deze e-mail vraagt om een reactie. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat die reactie ook komt. Dat klaagster sub 1 verweerder bij e-mail van 24 november 2015 had bericht dat mevrouw B niets meer voor klaagsters hoefde te doen doet daar niet aan af. Verweerder heeft derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door mevrouw B de e-mail van 27 november 2015 te laten sturen. Dat in de e-mail pertinente onwaarheden staan, zoals klaagsters stellen, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Ook klachtonderdeel f) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.17 In dit klachtonderdeel verwijten klaagsters verweerder dat zij op zijn advies conservatoir beslag hebben laten leggen ten laste van broer Ruud en broer Thom en dat dit beslag zeer kort daarna om volstrekt onduidelijke redenen alweer opgeheven moest worden, zonder dat verweerder heeft uitgelegd waarom.

5.18 Verweerder voert aan dat hij in een gesprek met broer Ben en klaagster sub 1 de mogelijkheid heeft besproken om conservatoir beslag onder de vereffenaar te leggen. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat het beslag als een pressiemiddel moet worden gezien en dat het maar de vraag is of een bodemprocedure, die na het beslag ter voorkoming van het verval van het beslag moet worden opgestart, zinvol is. Het beslag is na hiertoe verlof te hebben gekregen ook daadwerkelijk gelegd. Het beslag heeft inderdaad, zoals verweerder al verwachtte en ook in de richting van broer Ben en klaagsters had uitgelegd, voor wat beweging gezorgd met als gevolg dat het uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst is gekomen. Klaagsters waren op de hoogte van de mogelijkheden van het beslag en van het feit dat het beslag wellicht zou vervallen c.q. moest worden opgeheven, aldus verweerder.

5.19 De raad overweegt als volgt. Vaststaat dat verweerder zijn advies omtrent het leggen van conservatoir beslag niet schriftelijk heeft vastgelegd. Derhalve is niet na te gaan wat partijen precies hebben besproken, zoals wanneer het beslag zou worden opgeheven. Die onduidelijkheid had voorkomen kunnen worden door de afspraken hieromtrent schriftelijk vast te leggen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Dat komt voor zijn rekening en risico. Klachtonderdeel g) is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft voor de behandeling van de zaak belangrijke afspraken niet schriftelijk vastgelegd en hij heeft belangrijke zaken niet met (al) zijn opdrachtgevers besproken. Hierdoor is er onduidelijkheid ontstaan, hetgeen verweerder valt te verwijten. De raad acht in de gegeven omstandigheden de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagsters betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2. De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagsters in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,00 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), c) en g) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b), d), e) en f) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagsters;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klaagsters;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 6 juni 2016

verzonden aan:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl