ECLI:NL:TADRAMS:2016:123 Raad van Discipline Amsterdam 16-165/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:123
Datum uitspraak: 06-06-2016
Datum publicatie: 13-06-2016
Zaaknummer(s): 16-165/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen advocaat wederpartij. Geen strijd met Gedragsregel 14 lid 1 en geen onjuiste of onnodig grievende uitlatingen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 juni 2016

in de zaak 16-165/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 oktober 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 25 februari 2016 met kenmerk 4015-0686, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 april 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 11 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager en zijn ex-echtgenote zijn verwikkeld in een geschil over onder meer het gezag over hun minderjarige zoon. In dat kader is onder meer een procedure aanhangig geweest bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna de rechtbank). Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenote van klager.

2.2 Bij brief van 27 februari 2014 heeft de advocaat van klager de rechtbank onder meer bericht:

“Middels dit schrijven wens ik u te informeren over de stand van zaken en het door vader [klager, rvd] gewenste vervolg van de procedure. (...)

Voorts verzoekt de man, hem met het eenhoofdig gezag te belasten. (...) Het lijkt vader dan ook van belang dat tevens onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming wordt gedaan naar de vraag, of het in het belang van [de minderjarige zoon van klager en zijn ex-echtgenote] is dat vader met het eenhoofdig gezag wordt belast.

De verzoeken zijn als volgt:

1) Te gelasten dat in het reeds aanhangige onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tevens onderzoek zal worden gedaan naar de vraag (...) of eenhoofdig gezag van vader in het belang van [de minderjarige zoon van klager en zijn ex-echtgenote] is.”

2.3 De minderjarige zoon van klager en zijn ex-echtgenote is met ingang van 14 mei 2014 onder toezicht gesteld van de William Schrikker Groep. Verweerster is samen met haar cliënte aanwezig geweest bij diverse gesprekken dan wel bijeenkomsten met hulpverleners.

2.4 Op 26 juni 2015 heeft de advocaat van klager de rechtbank onder meer bericht:

“De William Schrikker Groep, belast met de OTS heeft naar de man aangegeven dat er enige spoed dient te worden gezet achter de behandeling van het verzoek tot eenhoofdig gezag (...) De man verzoekt derhalve met klem de zaak zo snel mogelijk verder in behandeling te nemen omdat de minderjarige volledig klem en verloren dreigt te raken tussen ouders.”

2.5 Op 29 juni 2015 heeft verweerster de rechtbank onder meer bericht:

“Het is naar de mening van cliënte (...) op zijn minst merkwaardig dat de GV [William Schrikker Groep, rvd] zo openlijk voor eenhoofdig gezag voor vader opteert en in dat verband kennelijk zelfs in strategisch opzicht met vader optreedt. Cliënte stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is voor een spoedzitting. Zij stelt zich bovendien op het standpunt dat zij als gevolg van zeer korte termijn te houden zitting, mogelijk en zelfs waarschijnlijk in haar verdediging zal worden geschaad. De eerst thans voor cliënte gebleken opstelling van de GV noopt cliënte tot het ondernemen van een aantal stappen, die onder meer tot doel hebben de rechten van cliënte te sauveren.”

2.6 De rechtbank heeft de datum voor de mondelinge behandeling vervolgens bepaald op 21 augustus 2015. Op 3 juli 2015 heeft verweerster de rechtbank bericht dat zij op die datum is verhinderd en de rechtbank verzocht een andere datum te bepalen. De datum is vervolgens bepaald op 29 september 2015.

2.7 Op 3 juli 2015 heeft de ex-echtgenote van klager een klacht ingediend tegen de William Schrikker Groep. De klacht is behandeld ter zitting van de klachtencommissie voor cliënten van de William Schrikker Groep (hierna de klachtencommissie) op 28 september 2015. Verweerster was bij die zitting aanwezig.

2.8 Bij brief van 16 september 2015 heeft verweerster een aantal producties aan de rechtbank en aan de advocaat van klager doen toekomen. Op het F9-formulier waarmee de producties zijn ingediend staat als datum 27 augustus 2015.

2.9 Op 29 september 2015 heeft bij de rechtbank de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voorafgaand aan die mondelinge behandeling heeft verweerster een aanvullend verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, ingediend. De advocaat van klager heeft de rechtbank op 29 september 2015 bericht dat zij het aanvullend verweerschrift op 28 september 2015 aan het einde van de dag op haar bureau heeft aangetroffen.

2.10 Bij beschikking van 27 oktober 2015 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat het gezag over de minderjarige zoon van klager en zijn ex-partner voortaan alleen aan klager toekomt. In de beschikking staat, voor zover relevant:

“1.2. De moeder [de cliënte van verweerster, rvd] heeft op 25 september 2015 ter griffie van deze rechtbank een verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, ingediend. (...)

3.1. Bij beschikking van 14 mei 2014 heeft de rechtbank het verzoek ten aanzien van de zorgregeling aangehouden om de Raad voor de Kinderbescherming in de gelegenheid te stellen een onderzoek te doen. Bij brief van 28 februari 2014 heeft de vader de Raad verzocht om tevens onderzoek te doen naar de vraag of eenhoofdig gezag van de vader in het belang van [de minderjarige zoon van klager en zijn ex-partner] is. Vast is komen te staan dat de vader dit heeft bedoeld als een verzoek. De wederpartij heeft dit tevens als een verzoek opgevat. De rechtbank heeft dit thans ook als verzoek opgevat en het verzoek ter terechtzitting behandeld. De vader (klager, rvd) heeft na de terechtzitting met een F9 formulier op 2 oktober 2015 zijn verzoek ook schriftelijk bevestigd in dier voege dat hij zijn verzoek vermeerdert met het verzoek tot het belasten van de vader met het eenhoofdig gezag”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) bij het indienen van stukken onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat de wederpartij een reactie daarop voldoende zorgvuldig moet kunnen voorbereiden, hetgeen in strijd is met Gedragsregel 14 lid 1;

b) de mondelinge behandeling van het verzoek tot wijziging van gezag net zo lang heeft vertraagd totdat zij (eenzijdig) verslag kon doen van de hoorzitting bij de klachtcommissie en tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot wijziging van gezag onnodig grievende uitlatingen over klager heeft gedaan;

c) in contacten met derden misverstanden in de hand heeft gewerkt over de hoedanigheid waarin zij optrad, hetgeen in strijd is met Gedragsregel 29.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klachten zien op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster in strijd te hebben gehandeld met Gedragsregel 14 lid 1 door het aanvullend verweerschrift pas een dag voor de zitting aan de advocaat van klager te sturen, waardoor klager en zijn advocaat het stuk in onvoldoende mate hebben kunnen bestuderen en bespreken.

5.4 Verweerster voert aan dat het haar bij de voorbereiding van de zaak voor de zitting van 29 september 2015 pas duidelijk werd dat tegen de aanvullende verzoeken van klager geen schriftelijk verweer was gevoerd. Verweerster heeft daarop met haar cliënte een inschatting gemaakt van het risico dat door de rechtbank in de brief van de advocaat van klager van 27 februari 2014 mogelijk toch een voldoende geformuleerd (aanvullend) verzoek tot wijziging van het gezag zou worden gelezen. Besloten is om met het oog op dat risico alsnog een aanvullend verweerschrift in te dienen. Dat aanvullend verweerschrift met bijlagen is op 24 september 2015 per Falkcourier aan onder meer de rechtbank en de advocaat van klager gestuurd. Het aanvullend verweerschrift inclusief de bijlagen had een omvang van 61 bladzijden en daarom is het niet tevens per e-mail verzonden. Per Falkcourier verzonden post wordt de volgende dag voor 09:00 uur bij de geadresseerde aangeboden. Het verweerschrift is bij de rechtbank op 25 september 2015 ingekomen. Aangenomen mag worden dat ook de andere geadresseerden aan wie het aanvullend verweerschrift is toegezonden dit eveneens op 25 september 2015 hebben ontvangen. Het enkele feit dat de advocaat van klager heeft gesteld dat zij het aanvullend verweerschrift pas op 28 september 2015 aan het einde van de dag heeft aangetroffen toen zij na een cursus terug kwam op kantoor, is een omstandigheid die buiten de risicosfeer van verweerster ligt. Verweerster voert voorts aan dat het volgens het procesreglement is toegestaan om tot de aanvang van de mondelinge behandeling een verweerschrift in te dienen. Deze procesrechtelijke norm kan niet door gedragsrechtelijke normering worden ingeperkt. Het is aan de zittingsrechter om toe te zien op correcte toepassing van het beginsel van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor. Nu klager gebruik heeft gemaakt van zijn mogelijkheid om tegen de te late indiening van het aanvullend verweerschrift bezwaar te maken en dit bezwaar uiteindelijk niet is gehandhaafd, althans door de rechtbank is verworpen, valt niet in te zien dat verweerster terzake van tijdstip en wijze van toezending van het aanvullend verweerschrift aan de advocaat van klager enig tuchtrechtelijk verwijt valt te maken, aldus verweerster.

5.5 De raad overweegt als volgt.

5.6 Op grond van Gedragsregel 14 lid 1 dient de advocaat bij het bepalen van het tijdstip van overleggen van stukken aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen er rekening mee te houden dat de (advocaat van de) wederpartij een reactie daarop voldoende zorgvuldig moet kunnen voorbereiden.

5.7 Uit de beschikking van de rechtbank van 27 oktober 2015 volgt dat de rechtbank het aanvullend verweerschrift op 25 september 2015 heeft ontvangen. De raad heeft gelet hierop geen reden om te twijfelen aan de stelling van verweerster dat het aanvullend verweerschrift op 24 september 2015 aan onder meer de rechtbank en de advocaat van klager is gestuurd en dat de advocaat van klager het aanvullend verweerschrift een dag later, op 25 september 2015, moet hebben ontvangen. Dat de advocaat van klager door omstandigheden pas later kennis heeft kunnen nemen van het aanvullend verweerschrift komt voor haar rekening en risico. De advocaat van klager heeft voorts ter zitting van de raad verklaard dat zij het hooguit vervelend vond dat zij het aanvullend verweerschrift pas kort voor de zitting had ontvangen. De raad heeft, gelet op hetgeen verweerster hierover heeft aangevoerd, geen reden om te denken dat bij verweerster sprake is geweest van kwade opzet, ook gelet op het feit dat de verhouding tussen de advocaten onderling goed was en nog steeds goed is. Nu verweerster het aanvullend verweerschrift vijf dagen voor de zitting aan de advocaat van klager heeft verstuurd, er hierbij geen sprake is geweest van kwade opzet en de advocaat van klager hier ter zitting noch daarna een probleem van heeft gemaakt, is de raad van oordeel dat geen sprake is van schending door verweerster van Gedragsregel 14 lid 1. Ook overigens is niet gebleken dat de advocaat van klager dan wel klager in haar c.q. zijn belangen is geschaad door het tijdstip waarop het aanvullend verweerschrift is ingediend. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.8 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster allereerst dat zij de mondelinge behandeling van het verzoek tot wijziging van gezag net zo lang heeft vertraagd totdat zij (eenzijdig) verslag kon doen van de hoorzitting bij de klachtencommissie van de William Schrikker Groep. Klager verwijt verweerster voorts dat zij op de zitting van 29 september 2015 onnodig grievende uitlatingen heeft gedaan, zoals “reeds tijdens het huwelijk trachtte de man het gedrag van de vrouw te controleren, reden waarom het huwelijk is stukgelopen” en “de voormalig buurman van partijen die een duidelijk beeld geeft van het dwingende en controlerende karakter van de man”.

5.9 Verweerster voert aan dat het een advocaat vrij staat om bij de rechter aanhouding van de behandeling ter zitting van een zaak te vragen om redenen van verhindering of wanneer hij dat (anderszins) in het belang van zijn cliënt acht. Het staat de wederpartij vrij daartegen bezwaar te maken en het is vervolgens de rechter die op het verzoek beslist. Het stond verweerster voorts vrij om de door klager als onnodig grievend ervaren stellingen in te nemen. Verweerster mag in beginsel afgaan op de juistheid van hetgeen haar cliënte tegen haar heeft gezegd. De stellingen vinden bovendien steun in de stukken van het geding. Dat klager het als vervelend ervaart om met deze stellingen geconfronteerd te worden en dat hij deze onjuist acht, maakt nog niet dat deze onnodig grievend zijn. De stellingen van de ex-partner van klager passen voorts binnen het kader van het geschil tussen klager en zijn ex-partner, nu immers de inzet van klager in het geschil is dat aan zijn ex-partner het gezag over hun minderjarige zoon wordt ontnomen, aldus verweerster.

5.10 De raad overweegt als volgt.

5.11 Verweerster heeft terecht aangevoerd dat het een advocaat in beginsel vrij staat om bij de rechter aanhouding van de mondelinge behandeling te vragen om redenen van verhindering of wanneer hij dat (anderszins) in het belang van zijn cliënt acht. Het staat de wederpartij vrij daartegen bezwaar te maken en het is vervolgens de rechter die op het verzoek beslist. Verweerster heeft derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de rechtbank op 29 juni 2015 te berichten dat haar cliënte geen reden ziet voor een spoedzitting en de rechtbank op 3 juli 2015 te berichten dat zij verhinderd is op 21 augustus 2015. Dat verweerster dit alleen heeft gedaan om de mondelinge behandeling uit te stellen tot na de hoorzitting bij de klachtencommissie heeft klager niet onderbouwd en volgt ook niet uit de stukken.

5.12 Wat betreft de gewraakte uitlatingen van verweerster overweegt de raad dat de uitlatingen zijn gedaan in een gerechtelijke procedure en zien op de kern van het geschil dat partijen in die procedure verdeeld hield. Dit maakt dat die uitlatingen in beginsel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn, tenzij verweerster wist of had moeten weten dat die uitlatingen onjuist of onnodig grievend waren. De onjuistheid van de uitlatingen heeft klager niet onderbouwd. Met verweerster is de raad van oordeel dat de gewraakte uitlatingen qua bewoordingen en partijdebat niet onnodig grievend zijn. Verweerster mocht derhalve in het kader van de procedure de door haar namens haar cliënte verwoorde standpunten innemen zonder dat zij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld

5.13 De conclusie is dat klachtonderdeel b) ongegrond is.

Ad klachtonderdeel c)

5.14 Dit klachtonderdeel ziet op de schending door verweerster van Gedragsregel 29.

5.15 Klager heeft aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat hij het een ongewenste vorm van belangenverstrengeling vindt als verweerster in haar rol als vertrouwenspersoon informatie verschaft aan hulpverleners die verkregen is in haar rol als advocaat en andersom, met als doel om de beeldvorming over haar cliënte en klager als wederpartij van haar cliënte te beïnvloeden.

5.16 Verweerster voert aan dat klager miskent dat de functie van advocaat de functie van vertrouwenspersoon in zich herbergt. In zijn algemeenheid valt ook niet in te zien waarom een advocaat jegens een wederpartij van zijn cliënt tuchtrechtelijk verwijtbaar zou handelen door te voldoen aan het verzoek van zijn cliënt om hem bij een bespreking bij te staan en dus bij die bespreking aanwezig te zijn. Dat verweerster in processtukken refereert aan zaken die besproken zijn tijdens bijeenkomsten met hulpverleners en waarbij zij aanwezig is geweest, staat haar vrij, tenzij ten aanzien van dergelijke besprekingen expliciet vertrouwelijkheid zou zijn overeengekomen, hetgeen niet het geval is, aldus verweerster.

5.17 De raad overweegt als volgt.

5.18 Op grond van Gedragsregel 29 dient de advocaat in zijn contacten met derden misverstand te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt.

5.19 De raad is van oordeel dat klager onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat verweerster in haar contacten met derden (in dit geval de hulpverleners) misverstand heeft laten bestaat over de hoedanigheid waarin zij optrad. Dat verweerster in een brief aan de gezinsvoogdes van 8 januari 2015 heeft geschreven wat zij in haar rol als advocaat voor haar cliënte heeft bewerkstelligd en dat zij in haar pleitnota verslag heeft gedaan van de hoorzitting bij de klachtencommissie is daartoe onvoldoende. Klager is hierdoor bovendien ook niet in zijn belangen geschaad. Immers, ook als verweerster niet bij de hoorzitting bij de klachtencommissie aanwezig was geweest en zij de informatie van haar cliënte had ontvangen, had zij die in de procedure tegen klager mogen gebruiken. Dit was slechts anders geweest als expliciet vertrouwelijkheid zou zijn overeengekomen, zoals bij mediation, maar dat is hier niet het geval. Ook klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr.J. Blokland, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 6 juni 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Indien hoger beroep wordt ingesteld, moet dit binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing gebeuren door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl