ECLI:NL:TADRAMS:2016:12 Raad van Discipline Amsterdam 15-671/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:12
Datum uitspraak: 08-01-2016
Datum publicatie: 23-01-2016
Zaaknummer(s): 15-671/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Niet gebleken dat onvoldoende verweer is gevoerd tegen de niet-ontvankelijkheid van het door klager ingestelde appel. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van 8 januari 2016

in de zaak 15-671/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 17 december 2015 met kenmerk 4015-0471, door de raad ontvangen op 18 december 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1    Klager is op 30 januari 2012 door de politierechter veroordeeld tot een geldboete van € 225,-, subsidiair vier dagen hechtenis. Bij brief aan de rechtbank Amsterdam d.d. 9 februari 2012 heeft klager appèl ingesteld tegen de beslissing van de politierechter. De brief van klager is, volgens de datumstempel, ingekomen ter griffie van de rechtbank, sector kanton, op 14 februari 2012.

1.2    Op 21 januari 2013 heeft een zitting plaatsgevonden bij het hof. Verweerster heeft klager ter zitting bijgestaan. Bij arrest van 4 februari 2013 heeft het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de appèltermijn.

1.3    Verweerster heeft namens klager beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. Bij arrest van 8 april 2014 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

1.4    Bij brief van 3 juli 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de niet-ontvankelijkheid van het appèl;

b)    niet beschikt over de voor de zaak van klager benodigde kennis, kunde en ervaring.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert allereerst aan dat de klacht omstandigheden betreft die zich hebben afgespeeld voordat klager zich bij haar op kantoor heeft gemeld met het verzoek hem bij te staan in hoger beroep. Nu het (eventueel) tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de start van de rechtsbijstandverlening van verweerster aan klager, is de klacht volgens verweerster niet-ontvankelijk. Verweerster voert voorts aan dat alle stukken die zij heeft ontvangen in kopie aan klager zijn gestuurd. Deze stukken zijn uitvoerig met klager besproken, alsmede de stempels van ontvangst van de stukken bij de rechtbank en de te voeren verweren. Klager was akkoord met het te voeren verweer. Tijdens de zitting bij het hof is de bestempelde brief van klager van 9 februari 2012 uitvoerig besproken. Zoals blijkt uit de pleitaantekeningen met bijlagen, het arrest van het hof en de cassatieschriftuur heeft verweerster er juridisch alles aan gedaan om de zaak van klager alsnog inhoudelijk behandeld te krijgen. Dat is helaas niet gelukt. Het opvragen van een ontvangstbevestiging van de brief van klager van 9 februari 2012 bij de rechtbank had, gelet op de datumstempel op voornoemde brief, geen toegevoegde waarde gehad voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het is immers de stempel van binnenkomst die geldt als datum instellen beroep, aldus nog steeds verweerster.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat klager zelf appèl heeft ingesteld tegen de beslissing van de politierechter. Verweerster is klager pas nadien – vanaf 12 december 2012 – bij gaan staan. Klager verwijt verweerster ook niet dat het appèl te laat is ingesteld, maar wel dat zij onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de niet-ontvankelijkheid daarvan. De klacht is dan ook, anders dan verweerster heeft aangevoerd, ontvankelijk.

4.2    De voorzitter overweegt dat uit het klachtdossier, en dan met name uit de door verweerster overgelegde pleitaantekeningen ten behoeve van de zitting bij het hof en het door haar ingediende middel van cassatie, blijkt dat verweerster zich gemotiveerd heeft verweerd tegen de niet-ontvankelijkheid van het door klager ingestelde appèl. Verweerster heeft voorts onbetwist gesteld dat klager akkoord was met het door haar gevoerde verweer. Dat verweerster geen ontvangstbevestiging van de brief van klager van 9 februari 2012 heeft opgevraagd bij de rechtbank kan haar niet worden verweten. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat dit geen toegevoegde waarde zou hebben. Derhalve is niet komen vast te staan dat verweerster onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de niet-ontvankelijkheid van het door klager ingestelde appèl. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.3    In zijn klachtbrief beklaagt klager zich er tevens over dat een advocaat – ondanks een toezegging daarvan door een medewerkster van die advocaat – niet heeft teruggebeld om klager advies te geven in verband met zijn verzoek om een ontvangstbevestiging van de rechtbank. De voorzitter overweegt dat uit diezelfde klachtbrief blijkt dat dit is gebeurd voordat klager contact had met het Juridisch Loket. Dat verweerster de advocaat in kwestie was is daarom niet aannemelijk en dit is in elk geval niet gesteld noch onderbouwd.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij niet beschikt over de benodigde kennis, kunde en ervaring. Klager heeft dit klachtonderdeel echter niet onderbouwd. Klachtonderdeel b) is reeds gelet daarop kennelijk ongegrond.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 8 januari 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 januari 2016 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager   

en per gewone post aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.