ECLI:NL:TADRAMS:2016:111 Raad van Discipline Amsterdam 15-216A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2016:111
Datum uitspraak: 27-05-2016
Datum publicatie: 30-05-2016
Zaaknummer(s): 15-216A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar dat verweerder de orde heeft misleid over de afspraken die hij met zijn patroon heeft gemaakt gegrond. Verweerder en de patroon hadden een arbeidsovereenkomst op papier gezet, maar in werkelijkheid vertoonde de relatie meer kenmerken van die tussen patroon en stagiair-ondernemer. Naast de arbeidsovereenkomst was een overeenkomst van geldlening gesloten, waarmee verweerder zijn eigen salaris financierde. Opgelegde maatregel 2 maanden schorsing en kostenveroordeling.

Beslissing van 27 mei 2016

in de zaak 15-216A

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de heer mr. P.N. van Regteren Altena, deken van de Orde van

Advocaten Amsterdam

deken

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 5 januari 2016 heeft de raad een tussenbeslissing gewezen (gepubliceerd onder ECLI:TADRAMS:2016:18). In de tussenbeslissing heeft de raad zowel de deken als verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in het geding te brengen.

1.2 Bij brief van 26 januari 2016, door de raad ontvangen op 29 januari 2016, heeft verweerder een concept side letter en een concept geldleningsovereenkomst in het geding gebracht. Tevens heeft hij de zaak nader toegelicht.

1.3 Bij brief van 27 januari 2016, door de raad ontvangen op 1 februari 2016, heeft de deken een kopie toegezonden van de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2015 (zaak 15-101) naar aanleiding van het dekenbezwaar van deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland tegen [mr. D], (de toenmalige patroon van verweerder), voorzien van een toelichting. [Mr. D] is van deze beslissing in hoger beroep gekomen.

1.4 Bij brief van 9 februari 2016 heeft de raad de deken verzocht om de beslissing van het Hof van Discipline in het dekenbezwaar tegen [mr. D] toe te sturen, eventueel voorzien van een toelichting, met kopie aan verweerder. In dezelfde brief kreeg verweerder de gelegenheid om op de beslissing en de reactie van de deken te reageren.

1.5 Bij brief van 10 februari 2016, door de raad ontvangen op 11 februari 2016, heeft de deken gereageerd op de brief van verweerder van 26 januari 2016.

1.6 Namens de deken is aan de raad op 22 maart 2016 de beslissing van het Hof van Discipline in het dekenbezwaar tegen [mr. D] gezonden. De griffie van de raad heeft deze beslissing aan verweerder gezonden met het verzoek uiterlijk op 18 april 2016 te reageren. Bij brief van 26 april 2016, door de raad ontvangen op 2 mei 2016, heeft verweerder zijn reactie gegeven onder toezending van het proces-verbaal van de zitting van 21 maart 2016 bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, op welke zitting de klacht van verweerder tegen [mr. D] werd behandeld.

1.7 De raad heeft kennisgenomen van:

- de stukken die in de tussenbeslissing van 5 januari 2016 zijn vermeld;

- de in 1.2 tot en met 1.5 vermelde brieven met bijlagen.

1.8 Gelet op de inhoud van de nadere stukken en de daarop gegeven toelichting, acht de raad zich voldoende voorgelicht om zonder nadere mondelinge behandeling een eindbeslissing te nemen. De raad acht het niet nodig de deken uit te nodigen om nog weer te reageren op het proces-verbaal van de zitting van 21 maart 2016, aangezien dit proces-verbaal voor de onderhavige beslissing niet doorslaggevend is.

2 NADERE STANDPUNTEN

2.1 Verweerder heeft na de tussenbeslissing nog het volgende aangevoerd. Nadat was gebleken dat het niet mogelijk was om bij [mr. D] als stagiair-ondernemer werkzaam te zijn, heeft [mr. D] aangeboden om verweerder in loondienst te nemen, onder de voorwaarde dat verweerder het loon zou voorfinancieren door middel van een geldlening aan [mr. D]. Om deze constructie te formaliseren, zou [mr. D] een concept overeenkomst van geldlening en een bijbehorende sideletter opstellen, welke concepten door verweerder bij brief van 26 januari 2016 aan de raad zijn toegezonden. Verweerder heeft de overeenkomst van geldlening niet aanvaard, zodat ook de side letter nooit tot stand is gekomen. Wel heeft verweerder de schuldbekentenis getekend. Deze strekte tot dekking van de verplichting tot loondoorbetaling door [mr. D] in geval van ziekte van verweerder. De strekking van de side letter is door [mr. D] geïncorporeerd in de door verweerder ondertekende schuldbekentenis.

2.2 Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van het Hof van Discipline van 21 maart 2016 in de zaak 15-101, waarin de beslissing tot onvoorwaardelijke schorsing van [mr. D] voor de duur van twee maanden is bekrachtigd alsmede naar het proces-verbaal van de zitting van 21 maart 2016 inzake de klacht van verweerder tegen [mr. D]. Uit dit proces-verbaal zou blijken dat [mr. D] welbewust heeft gehandeld door verweerder voor te stellen bij hem in loondienst te treden onder de voorwaarde van financiering van het salaris van verweerder en betaling van kantoor- en patronaatskosten, aldus verweerder.

2.3 Ten slotte heeft verweerder benadrukt dat het nooit zijn bedoeling is geweest om de Raad van Toezicht – thans Raad van Orde – te misleiden.

2.4 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2015 in de zaak 15-101 (zie hiervoor 1.3) heeft de deken aangevoerd dat de door verweerder ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het onderhavige dekenbezwaar ingenomen stellingen niet stroken met hetgeen de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden in deze beslissing (onder punt 5.1) als vaststaand aanneemt, te weten dat [mr. D] en verweerder hebben afgesproken dat bij indiening van het verzoek om goedkeuring van de stage van verweerder, alleen de arbeidsovereenkomst en niet de schuldbekentenis zou worden overgelegd. Dit blijkt ook uit de inhoud van het gespreksverslag van de bespreking van verweerder met de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland op 4 juni 2015. Deze afspraak past ook geheel bij het beoogde doel, namelijk het verkrijgen van goedkeuring van het patronaat, nu sprake was van een dienstverband tussen patroon en stagiaire in plaats van de buitenpatroon-stagiaire ondernemer verhouding die eerder aan de Orde Midden-Nederland was voorgelegd en toen niet was goedgekeurd. Wanneer de financieringsconstructie en de geldleningsovereenkomst wel zouden zijn overgelegd, was voorzienbaar dat de goedkeuring andermaal zou uitblijven, aldus de deken, die zijn bezwaar onverkort handhaaft.

3 DE VERDERE BEOORDELING

3.1 De raad oordeelt als volgt. De kern van het verwijt dat de deken verweerder maakt is dat hij de Raad van Toezicht heeft misleid door hem onvolledig te informeren over de afspraken die hij met [mr. D] heeft gemaakt over de wijze waarop zij het dienstverband zijn aangegaan. Dit is relevant voor de wijze waarop het toezicht vanuit de Orde wordt ingestoken. Zoals in de toelichting op de Stageverordening 2012 bij artikel 1 is vermeld, dwingen de risico’s die het beginnen van een eigen praktijk met zich brengt de Raad van Toezicht tot een andere, meer intensieve wijze van toezicht. De positie van verweerder kwam overeen met die van stagiair-ondernemer. Hij diende immers zelf cliënten te werven en financierde zijn eigen inkomen. Om als zodanig goedkeuring van stage en patronaat te krijgen diende verweerder ingevolge de toepasselijke beleidsregels een ondernemingsplan over te leggen, bewijs van een passende kredietfaciliteit, een offerte of polis van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, de huurovereenkomst voor de duur van de stage, afspraken over waarneming bij ziekte en vakantie, de overeenkomst met de stichting derdengelden, statuten van die stichting en een uittreksel uit het stichtingenregister van de kamer van koophandel en een offerte van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Daar heeft verweerder vanaf gezien.

3.2 Hoewel de raad op grond van de overgelegde stukken niet kan vaststellen wie de gekozen constructie van een fictief dienstverband heeft bedacht noch wie welke stukken precies naar de Raad van Toezicht heeft gestuurd, kan de raad niet anders dan concluderen dat verweerder in zijn contact met de Raad van Toezicht geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Uit zijn brief aan de deken van 17 augustus 2015 blijkt immers dat verweerder ook nadat hem was gebleken dat de gekozen constructie niet toelaatbaar was, heeft nagelaten uit eigen beweging de Raad van Toezicht te informeren. Daarmee heeft verweerder het benodigde extra toezicht tijdens de stage door de Raad van Toezicht omzeild en miskend welke belangen met een goede beoordeling van een stageverband zijn gemoeid. Het dekenbezwaar is dan ook gegrond.

4 MAATREGEL

4.1 Het handelen van verweerder dat tot gegrondverklaring van het bezwaar heeft geleid is ernstig. Een advocaat dient op zijn woord te worden vertrouwd en daarin past niet een handelen of nalaten dat er in de kern op neer komt dat de Orde wordt misleid. Het gevolg van zijn handelen of nalaten is geweest dat de Orde vooraf onvoldoende waarborgen heeft kunnen stellen voor een juiste praktijkuitoefening en dat er onvoldoende toezicht op de stage is gehouden. Verweerder heeft hiermee wezenlijke belangen geschaad. Een zware sanctie is op zijn plaats. De raad houdt bij het opleggen van de maatregel rekening met het feit dat verweerder een arbeidsverleden als jurist achter de rug heeft en derhalve niet op één lijn kan worden gesteld met een beginnend stagiaire zonder (noemenswaardig) arbeidsverleden. Daarnaast houdt de raad er rekening mee dat verweerder geen blijk heeft gegeven van het nemen van enige verantwoordelijkheid voor zijn handelen of nalaten. De raad acht eenzelfde maatregel als de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden aan [mr. D] heeft opgelegd, te weten een onvoorwaardelijke schorsing van twee maanden, dan ook gepast.

4.2 Daarnaast ziet de raad aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde. Deze kosten worden begroot op € 1.000,00 en dienen binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten te worden betaald op rekeningnummer NL85INGB0000079000 ten name van de Nederlandse Orde van Advocaten onder vermelding van het nummer van de onderhavige klachtzaak.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 2 maanden, ingaande op de 14e dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

- veroordeelt verweerder tot betaling van EUR 1.000,-- aan de Nederlandse Orde van Advocaten binnen één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter,

mrs. A.S. Kamphuis, M. Middeldorp, S. Wiggers, M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2016.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 mei 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl