ECLI:NL:TADRAMS:2015:98 Raad van Discipline Amsterdam 14-336NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:98
Datum uitspraak: 07-04-2015
Datum publicatie: 14-04-2015
Zaaknummer(s): 14-336NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. De raad volgt de voorzitter in zijn oordeel dat de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen zijn verjaard. Ten aanzien van het beroep van klager op het niet hebben ontvangen van verweersters antecedenten wijst de raad erop dat de betreffende stukken ingevolge de wet en parlementaire geschiedenis niet aan klagers ter beschikking worden gesteld. Verzet ongegrond.

Beslissing van 7 april 2015

in de zaak 14-336NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing

van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline

van 7 januari 2015 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 8 december 2014 met kenmerk td/np/14/256, door de raad ontvangen op 11 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 7 januari 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: ‘de voorzitter’) klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht, welke beslissing op 12 januari 2015 is verzonden aan klager.

1.3 Bij faxbrief van 16 januari 2015, op dezelfde dag door de raad ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2015 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

- het verzetschrift van klager d.d. 16 januari 2015.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.

3 VERZET

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter op onjuiste gronden tot haar oordeel is gekomen. Bovendien stelt klager dat hij ten onrechte niet in het bezit is gesteld van de stukken zoals bedoeld in artikel 46d lid 5 Advocatenwet.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandig-heden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. Verweerster valt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de  voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.3 Ten aanzien van het beroep van klager op de stukken zoals bedoeld in artikel 46d lid 5 Advocatenwet oordeelt de raad als volgt. Dit artikel ziet op het ter beschikking stellen door de deken aan de raad van de tuchtrechtelijke antecedenten van de betreffende advocaat. Blijkens de wettekst en de ter zake relevante parlementaire geschiedenis betreft dit een verklaring van de deken aan (uitsluitend) de raad van discipline en kan klager daarop derhalve geen aanspraak maken.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. M. Middeldorp, G.J.W. Pulles, H.B. de Regt, M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2015.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 7 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.