ECLI:NL:TADRAMS:2015:77 Raad van Discipline Amsterdam 14-269A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:77
Datum uitspraak: 17-03-2015
Datum publicatie: 19-03-2015
Zaaknummer(s): 14-269A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht advocaat tegen opvolgend advocaat. Niet tijdig indienen van toevoeging bij Raad voor Rechtsbijstand en  verrekenen van de toevoegingsvergoeding met vorige advocaat. Waarschuwing.

Beslissing van 17 maart 2015

in de zaak 14-269A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 25 september 2014 met kenmerk 4013-1331, door de raad ontvangen op 26 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 januari 2015 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken

- de stukken genummerd 1 tot en met 22, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft in februari 2010 een strafzaak in eerste aanleg aan verweerder overgedragen. De betreffende cliënt werd op toevoegingsbasis bijgestaan.

2.3 Bij brief van 17 februari 2010 heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant:

“In bovengenoemde zaak zend ik u hierbij het dossier, inclusief de toevoeging en urenspecificatie. Zoals u kunt zien heb ik inmiddels 22 uur en 18 minuten aan de zaak besteed, waarvan 2 uur en 54 minuten reistijd. Omdat door de officier van justitie al is besloten de zaak voor de meervoudige kamer te brengen, ligt de ubz-grens op 24 uur. Uw verrekeningsvoorstel zie ik na afloop van de zaak gaarne tegemoet.”

2.4 Een brief van 2 september 2010 van klager aan verweerder luidt als volgt, voor zover relevant:

“In bovenstaande zaak heb ik vernomen dat cliënt in april jl. is veroordeeld. Ik ga er vanuit dat de toevoeging inmiddels is toegeschat. Bij deze verzoek ik u mij een verrekeningsvoorstel te doen toekomen.”

2.5 Op 20 september 2010 heeft verweerder aan klager laten weten dat de toevoeging nog niet was toegeschat.

2.6 Bij brief van 5 oktober 2010 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant:

“In bovengenoemde zaak heeft U 20 uur besteed, alsmede reistijd in totaal 46 KM.

Uitgaande van de fortaitaire grens van 20 uur, verzoek ik U mij een declaratie te willen toezenden gebaseerd op 20/24, alsmede de genoemde KM.”

2.7 In reactie daarop heeft klager aan verweerder geschreven bij brief van 5 oktober 2010:

“In bovenstaande zaak vernam ik inmiddels van de Raad voor Rechtsbijstand dat in totaal toestemming is verleend om 62 uur aan de zaak te besteden. Als u mij afschrift van de toeschatting kan doen toekomen, zal ik u een declaratie toezenden gebaseerd op 20/62, alsmede natuurlijk de genoemde kilometers.”

2.8 Een brief van verweerder aan klager van 14 oktober 2010 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Bovengenoemde zaak is nog niet ter declaratie ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand.

De door U verrichte werkzaamheden zijn verricht in de forfaitaire fase. Ik meen dan ook dat U recht heeft op 20/24 van de forfaitaire toeschatting.

Zodra het dossier gedeclareerd is en de toeschatting in mijn bezit, zal ik U deze toezenden.”

2.9 Op 28 maart 2011 heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant:

“In bovengenoemde zaak ga ik er vanuit dat de toevoeging inmiddels door de Raad voor Rechtsbijstand is toegeschat. Gaaarne verzoek ik u mij een verrekeningsvoorstel te doen toekomen, zulks in overeenstemming met artikel 33, 1e lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand, dat wil zeggen naar verhouding van de verrichte vwerkzaamheden. Wellicht ten overvloede wijs ik er op dat de strofe “naar verhouding van de verrichte werkzaamheden” niet is beperkt tot de forfaitaire fase, zodat ik van mening ben dat bij een verrekeningsvoorstel alle verrichte werkzaamheden (zowel in de forfaitaire fase als in de ubz-fase) dienen te worden betrokken.”

2.10 Bij brief van 21 mei 2012 heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover relevant:

“In bovenstaande zaak heb ik begrepen dat de zaak inmiddels zelfs in hoger beroep is afgedaan. Een verrekeningsvoorstel voor de toevoegingsopbrengst in eerste aanleg heb ik echter nog steeds niet ontvangen. Ik vind dit weinig confraterneel. Bij deze verzoek ik u mij een verrekeningsvoorstel voor de toevoegingsopbrengst in eerste aanleg te doen toekomen.”

2.11 Een brief van 3 oktober 2012 van klager aan verweerder luidt, voor zover relevant, als volgt:

“In bovenstaande zaak probeer ik inmiddels al twee jaar een verrekeningsvoorstel van u te krijgen. Tevergeefs. Op mijn laatste fax van 21 mei jongstleden heeft u zelfs niet gereageerd. Dit terwijl de toeschatting die van belang is voor de door u beoogde verrekening al lang geleden is verzonden.

Ik verzoek u thans om mij binnen een week een verrekeningsvoorstel te doen toekomen. Bij gebreke daarvan zal ik een klacht tegen u indienen bij de Deken.”

2.12 Bij brief van 16 oktober 2012 heeft verweerder aan klager geschreven, voor zover relevant:

“Het betreft hier absoluut geen onwil, maar in mijn kantoor is het archief volledig ondergelopen, reden waarom wij thans niet bij de dossiers kunnen.”

2.13 Een brief van 17 oktober 2012 van klager aan verweerder luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Voor uw standpunt, dat u mij geen verrekeningsvoorstel kunt toesturen omdat u niet bij de dossiers kunt, heb ik geen begrip. Na de veroordeling van cliënt door de rechtbank, in april 2010, was het aan u om mij een verrekeningsvoorstel toe te sturen. Dat heb ik niet ontvangen. Integendeel, ik heb u op 2 september 2010, 5 oktober 2010, 28 maart 2011, 21 mei 2012 en 3 oktober 2012 zelf om een verrekeningsvoorstel moeten vragen. (…)

Mocht ik vrijdag 26 oktober 2012 van u nog geen verrekeningsvoorstel hebben ontvangen, dan wend ik mij tot de Deken.”

2.14 Bij brief van 8 januari 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.15 Bij brief van 30 januari 2013 heeft verweerder aan de deken geschreven, voor zover relevant:

“In bovengenoemde zaak kan ik U berichten dat de toevoeging (forfaitaire fase) ter declaratie is aangeboden bij de Raad voor Rechtsbijstand. (…)

Ik stel [klager] voor te verdelen tegen een sleutel van 22,3 uur, minus reistijd, minus getuigenverhoor maakt 13,4 uur, maakt derhalve 13,4/24ste.”

2.16 Een brief van 18 juli 2013 van verweerder aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Ik heb thans bij de Raad voor Rechtsbijstand een kopie van de toeschatting opgevraagd en zal U deze gelijk, na ontvangst, naar U toezenden. Alsdan kunnen wij op basis van overeenstemming met elkander afrekenen.”

2.17 Een brief van 27 augustus 2013 van klager aan verweerder luidt, voor zover relevant:

“Inmiddels correspondeer ik al enkele jaren met u over de verrekening van een toevoeging voor een procedure bij de rechtbank, terwijl het hoger beroep zelfs al lang is afgelopen. Hoewel de gedragsregels u ertoe verplichten ongevraagd contact met mij op te nemen om de toevoegingsvergoeding voor de procedure bij de rechtbank te verdelen, heb ik u al een keer of tien moeten aanschrijven – en nog steeds heb ik geen redelijk verrekeningsvoorstel van u ontvangen. (..)

Als ik nu niet binnen twee weken een redelijk voorstel van u ontvang zal ik mij wederom tot de deken wenden.”

2.18 Bij brief van 19 december 2013 heeft klager zich opnieuw bij de deken beklaagd over verweerder.

2.19 Een brief van 28 januari 2014 van verweerder aan de deken luidt, voor zover relevant, als volgt:

“De forfaitaire fase heb ik begin 2013 bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd. De Raad heeft mij hedenmorgen mij nog te kennen gegeven dat de forfaitaire fase nog immer niet is toegeschat gelet op de omstandigheid dat bij de overgang naar een nieuw systeem een aantal zaken zijn blijven liggen.

Ondanks rapellen van mijn zijde heeft de Raad nog immer de forfaitaire fase niet toegeschat. De bewerkelijke fase is derhalve tot op heden ook niet toegeschat. Ik heb mij op het standpunt gesteld dat [klager] niet meedeelt in de verdeelsleutel die betrekking heeft op de bewerkelijke fase. Op dit standpunt is tot op heden nog geen overeenstemming bereikt. (…)

Hoewel de forfaitaire fase – nog steeds niet is toegeschat – ben ik bereid 20/24 van de forfaitaire fase – hoewel niet toegeschat – reeds aan [klager] te betalen.”

2.20 Bij brief van 3 februari 2014 heeft klager aan de deken geschreven, voor zover relevant:

“Allereerst merk ik op dat ik met het betalen van 20/24ste deel van de forfaitaire fase niet geheel akkoord kan gaan, nu daarin de vergoeding voor reistijd en reiskosten (46 kilometer, ofwel 46 x 9 cent + 46/120ste x 1 punt) niet is meegenomen. Afgezien van de reistijd kan ik leven met een 20/24ste deel van forfaitaire fase.”

2.21 In zijn brief van 11 maart 2014 heeft verweerder aan de deken geschreven:

“[Klager] heb ik al op 5 oktober 2010 aangeboden mij zijn declaratie toe te sturen van 20/24 alsmede genoemde kilometers. [Klager] heeft zich immer op het standpunt gesteld dat hij recht had op 20/64 deel. Indien [klager] mij op die basis een declaratie had toegezonden was de zaak al lang afgerond geweest.”

2.22 Een brief van 11 april 2014 van verweerder aan de deken luidt als volgt, voor zover relevant:

“Inmiddels heb ik op 4 april jl. de toeschatting in bovengenoemde zaak van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen (…) [Klager] kan aan de hand daarvan zijn berekening voorleggen en een voorstel doen hoe deze zaak thans af te ronden.”

2.23 Op 25 juni 2014 heeft klager aan verweerder een declaratie gestuurd ad

€ 1.837,76. Dit bedrag is door verweerder voldaan.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich onvoldoende voortvarend en welwillend heeft opgesteld bij de verrekening van de toevoegingsvergoeding.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent dat de kwestie lang is blijven liggen, maar stelt dat hij hieraan niet alle schuld heeft gehad. Verweerder heeft de forfaitaire fase begin 2013 bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd, echter de zaak was in januari 2014 nog niet toegeschat door de raad vanwege het feit dat bij de overgang naar een nieuw systeem een aantal zaken bij de Raad voor Rechtsbijstand is blijven liggen. Ook was het voor verweerder moeilijk zijn werkzaamheden te achterhalen vanwege een ondergelopen archief. Verweerder heeft de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om toekenning voor extra uren, daar klager al behoorlijk wat werkzaamheden had verricht. Deze bewerkelijke fase was nog niet toegeschat. Over de verdeelsleutel van de bewerkelijke fase bestond geen overeenstemming tussen partijen. Verweerder heeft klager al op 5 oktober 2010 aangeboden hem zijn declaratie te sturen en als klager met het voorstel van verweerder had ingestemd, was de zaak eerder afgerond geweest, aldus steeds verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad stelt voorop dat indien sprake is van een overname van een toevoeging, het op de weg van de advocaat die de toevoeging heeft overgenomen ligt om het dossier tijdig ter declaratie in te dienen bij de Raad voor Rechtsbijstand en om, zodra de toevoegingsvergoeding is vastgesteld, uit eigen beweging betreffende de financiële afrekening contact op te nemen met de eerder toegevoegde advocaat.

5.3 Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen door partijen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat verweerder lang heeft gewacht met het declareren van de toevoeging. Verweerder heeft in zijn brief van 14 oktober 2010 reeds toegezegd de toeschatting toe te sturen aan klager zodra het dossier gedeclareerd was en de toeschatting in zijn bezit zou zijn. Ondanks meerdere verzoeken van klager tot afrekening heeft verweerder echter nagelaten het dossier ter declaratie in te dienen. Pas nadat klager daarover een klacht had ingediend bij de deken, heeft verweerder in januari 2013 de toevoeging gedeclareerd. Hoewel verweerder ter verweer diverse redenen aanvoert voor deze vertraging, waaronder zijn ondergelopen archief en het feit dat het lang heeft geduurd voordat de Raad voor Rechtsbijstand de declaratie had behandeld, is de raad onduidelijk waarom verweerder niet  direct in oktober 2010 de toevoeging heeft gedeclareerd. De strafzaak in eerste aanleg was toen immers al geëindigd en klager had al meerdere aanspraak gemaakt op zijn vergoeding. Gezien deze feiten en de hiervoor genoemde maatstaf is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.4 De klacht is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het hiervoor overwogene is de raad van oordeel dat een maatregel dient te worden opgelegd. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. B.J. Sol, K. Straathof en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl