ECLI:NL:TADRAMS:2015:66 Raad van Discipline Amsterdam 14-318NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2015:66 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-03-2015 |
Datum publicatie: | 12-03-2015 |
Zaaknummer(s): | 14-318NH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht over advocaat wederpartij. Het niet tot standkomen van een oplossing kan verweerster niet worden verweten. Het zijn uiteindelijk partijen die akkoord moeten gaan met een oplossing. Dat verweerster tekort is geschoten in haar taak door geen goede alimentatieberekeningen te maken is niet gebleken. Partijen verschilden van mening over de uitgangspunten. Verweerster mocht de standpunten en de feitelijke stellingen van haar cliënte hierin volgen. |
Beslissing van 10 maart 2015
in de zaak 14-318NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 24 november 2014 met kenmerk 14-126, door de raad ontvangen op 27 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 januari 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de hiervoor genoemde brief van de deken;
- de stukken genummerd 1 t/m 33, genoemd in de brief van de deken;
- de brief van 29 december 2014 van verweerster aan de raad;
- de brief van 7 januari 2014 van klager aan de raad met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Sinds juni 2013 staat verweerster de voormalig echtgenote van klager (hierna: de vrouw) bij in verband met een geschil over enerzijds de alimentatieverplichting van klager en anderzijds de nakoming van het echtscheidingsconvenant.
2.3 Het huwelijk tussen klager en de vrouw is ontbonden in september 2011. Onderdeel van de echtscheidingsbeschikking is een ouderschapsplan waarin de door klager te betalen alimentatie is opgenomen.
2.4 In juli 2012 is klager een procedure gestart met als doel de alimentatie te wijzigen. Partijen hebben vervolgens in oktober 2012 tijdens de mondelinge behandeling van een andere procedure (over de verkoop van de voormalig echtelijke woning) afspraken gemaakt over de hoogte van de alimentatiebijdrage. Afgesproken is dat het overeengekomen bedrag zal gelden totdat een hernieuwde beoordeling van de alimentatieverplichting is gemaakt. De nieuwe beoordeling zal plaatsvinden als de winstuitkering over 2012 bekend is. Eveneens is afgesproken dat de aanhangige procedure over de wijziging van de alimentatieverplichting zal worden aangehouden voor het geval partijen geen overeenstemming bereiken.
2.5 Klager heeft vervolgens zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie ingetrokken.
2.6 In 2013 is klager opgehouden met betaling van de alimentatie.
2.7 De vrouw van klager heeft verweerster ingeschakeld. Verweerster heeft gegevens opgevraagd bij klager om de hernieuwde alimentatieberekening te maken. Er heeft contact tussen partijen plaatsgehad over een mogelijke regeling alsook over de benodigde stukken voor herberekening. Dit heeft niet geleid tot een herberekening, noch tot een schikking.
2.8 Teneinde een duidelijke executoriale titel te verkrijgen, heeft verweerster namens haar cliënte de Rechtbank Noord-Holland verzocht vast te stellen dat de alimentatieverplichting luidt zoals vastgelegd in het ouderschapsplan. Klager heeft zich niet laten bijstaan door een advocaat en heeft geen verweer gevoerd. Het verzoek is in oktober 2013 toegewezen. Deze beschikking is in september 2014 door het Gerechtshof Amsterdam bekrachtigd. Het hof heeft overwogen dat de afspraken uit 2012 een voorlopig karakter hadden en dat uiteindelijk geen definitieve afspraken zijn gemaakt. Daarom is de vrouw niet gebonden aan die afspraken en herleven de afspraken uit het ouderschapsplan.
2.9 De voormalig echtgenote van klager heeft vervolgens het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (‘LBIO’) ingeschakeld. Het LBIO heeft per februari 2014 loonbeslag gelegd onder de werkgever van klager.
2.10 In november 2014 heeft de voorzieningenrechter in de Rechtbank Noord-Holland het loonbeslag opgeheven en heeft bepaald dat niet opnieuw beslag mag worden gelegd zolang klager € 660,-- per maand aan de vrouw betaalt. Dat bedrag is lager dan de alimentatiebijdrage zoals vastgesteld in het oorspronkelijk ouderschapsplan en in de door het hof bekrachtigde beschikking van de Rechtbank Noord-Holland.
2.11 Naast de alimentatiekwestie speelt tussen klager en de vrouw ook een geschil over de naleving van het echtscheidingsconvenant waarin onder meer de overbedeling is geregeld van de verdeling van de voormalige echtelijke woning. Verweerster heeft zich, namens haar cliënte, op het standpunt gesteld dat, in het kader van de verwachte onderwaarde van de woning, door haar cliënte een bedrag van € 5.000 is betaald aan klager. Nu kennelijk geen sprake is geweest van onderwaarde, stelt verweerster zich namens haar cliënte op het standpunt dat sprake is van een onverschuldigd betaald bedrag. Klager betwist de hiervoor omschreven standpunten van de vrouw.
2.12 Bij brief van 8 april 2014 aan de deken, ontvangen op het Bureau van de Orde op 22 april 2014, heeft klager zich beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) Verweerster tekort is geschoten in de door haar te leveren kwaliteit als het gaat om het vaststellen van de kinderalimentatie, meer in het bijzonder doordat zij ten onrechte stukken zou hebben opgevraagd, geweigerd heeft een hernieuwde berekening te maken en, toen uiteindelijk een berekening is gemaakt, onvoldoende heeft toegelicht waarop die berekening is gebaseerd;
b) Verweerster de stelling van haar cliënte, klagers voormalig echtgenote, inhoudende dat zij € 5.000 aan klager had betaald in een processtuk heeft opgenomen zonder dat verweerster heeft onderzocht of die stelling juist is.
3.2 Klager stelt door het handelen van verweerster schade te hebben geleden en te zijn benadeeld. Door het handelen van verweerster is geen oplossing bereikt in het geschil tussen klager en de vrouw, aldus klager. Bovendien heeft hij € 5.000 schade geleden door de onjuiste berekeningen die gemaakt zijn door verweerster.
4 VERWEER
4.1 Verweerster vindt de verwijten onterecht en heeft zich daartegen gemotiveerd verweerd. Op dat verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 De raad stelt het volgende voorop. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de handelwijze van verweerster toetsen.
Ad klachtonderdeel a)
5.3 De raad begrijpt de klacht van klager aldus dat hij van mening is dat verweerster door haar handelwijze zijn belangen nodeloos heeft geschaad. Door consequent uit te gaan van een verkeerde alimentatieberekening heeft zij een oplossing niet naderbij gebracht. Afspraak was dat de berekening zou worden gemaakt zodra zijn bonusuitkering bekend was en dat heeft verweerster niet gedaan.
5.4 De raad volgt het betoog van klager niet. Verweerster mocht bij de berekening van de alimentatie ten behoeve van haar cliënte afgaan op de haar bekende gegevens. Niet, althans onvoldoende is gebleken dat verweerster bij het berekenen van de alimentatie in gebreke is gebleven. Dit geldt temeer nu partijen kennelijk van mening verschilden over (de hoogte van) de elementen die in de berekening moesten worden betrokken. Verweerster heeft, gemeten naar bovengenoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de stellingen van haar cliënte over de bonus van klager te volgen. Daarbij is het niet aan klager om verweerster instructies te geven over de wijze waarop de alimentatieberekeningen al dan niet gemaakt zouden moeten worden. Het had klager vrij gestaan zelf berekeningen te (laten) maken, indien hij van mening was dat het te lang duurde of dat de berekeningen onjuist waren.
5.5 Dat geen minnelijke oplossing over de alimentatie tot stand is gekomen valt verweerster niet te verwijten. Zij dient primair de belangen van haar cliënte te behartigen en zij heeft zich namens haar cliënte op het standpunt mogen stellen dat op een gegeven moment de tijd om een regeling te treffen voorbij was, zodat partijen weer terugvielen op de oude afspraken. Voor die afspraken heeft zij voor haar cliënte een titel verzocht (en mogen verzoeken) via de verzoekschriftprocedure. Voor zover in klachtonderdeel a) gelezen moet worden dat schade is geleden door de in kort geding opgeheven loonbeslagen, geldt dat het onderzoek door de deken zich hier niet op heeft toegespitst en de raad zich hierover niet inhoudelijk zal uitspreken.
5.6 Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.7 Met betrekking tot klachtonderdeel b) overweegt de raad dat zich niet het uitzonderingsgeval voordoet, dat de verweerster de juistheid van de door haar cliënte aangedragen feiten had moeten verifiëren. De advocaat mag afgaan op plausibele informatie van zijn cliënt, ook wanneer de juistheid van die stellingen in en buiten rechte door de wederpartij wordt betwist. Klager heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerster de juistheid van die stellingen had moeten verifiëren. Het is aan klager om de onjuistheid daarvan in de betreffende gerechtelijke procedure te bestrijden, en niet in een tuchtrechtelijke procedure. Het behoort immers niet tot de taak van de tuchtrechter een oordeel te geven over het civiele geschil dat de achtergrond vormt van de klacht. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Dit klachtonderdeel is dus ook ongegrond
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A. de Groot, H.C.M.H. Karskens, J.M. van de Laar, A.G. van Marwijk Kooy, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl