ECLI:NL:TADRAMS:2015:59 Raad van Discipline Amsterdam 14-284A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:59
Datum uitspraak: 10-03-2015
Datum publicatie: 12-03-2015
Zaaknummer(s): 14-284A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij van de echtgenote van klager dat a) onnodig grievende uitlatingen zijn gedaan, b) onwaarheden zijn gesteld, c) onjuiste mededelingen zijn vervat in correspondentie, d) klager is zwartgemaakt bij derden en e) intrekking van klachtprocedures tegen verweerder als voorwaarde is gesteld aan een schikking. Klachtonderdelen c) en d) niet-ontvankelijk vanwege overschrijding redelijke termijn om te klagen. Overige klachtonderdelen ongegrond.

Beslissing van 10 maart 2015

in de zaak 14-284A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 16 oktober 2014 met kenmerk 4014-0262 K, door de raad ontvangen op 17 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 27 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft mevrouw C. bijgestaan in een hogerberoepsprocedure omtrent de nalatenschap van haar moeder en haar broer. Klager is de echtgenoot van mevrouw K., die tezamen met twee van haar broers wederpartij van mevrouw C. is in voormeld geschil omtrent de nalatenschap.

2.3 In een memorie van antwoord in incidenteel appel van 7 april 2014 heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Ad grief II

In deze grief wordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat het bedrag over de periode 1 april 2002 tot en met 31 december 2002 niet gemuteerd behoeft te worden.

Toelichting

Bedoelde grief is ten onrechte voorgesteld. De nalatenschap heeft volledig terecht premies sociale verzekeringen en pensioenpremies afgedragen. Er was immers sprake van een doorlopend dienstverband na het overlijden van [de heer K.] tussen [mevrouw C.] enerzijds en de erven anderzijds. Dit dienstverband is bij de overname van het bedrijf gecontinueerd en de betreffende premies zijn ook terecht afgedragen.

De vermelding van de klachtprocedure maakt dit niet anders. In bedoelde klachtprocedure, die niet namens alle erfgenamen is ingesteld, maar op eigen initiatief namens één van de erven, behoort niet te leiden tot een wijziging of mutatie. Betreffende omstandigheid kan [mevrouw C.] niet worden tegengeworpen nu nimmer namens de gezamenlijke erven een klachtenbezwaar of procedure is gevoerd althans daarvoor nooit toestemming is gevraagd laat staan verkregen. Voor zover hierin een verkapte vermeerdering van eis in appèl te vinden is, dient deze te worden afgewezen.”

Ad grief IV

In deze grief wordt opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de door [klager] bestede tijd niet wordt vergoed.

Toelichting

Bedoeld oordeel van de rechtbank is volledig juist. [Klager] heeft zich eigener beweging als echtgenoot van [mevrouw K.] opgeworpen tot het doen van bepaalde zaken zonder daarbij met [cliënten van verweerder] te overleggen, laat staan op ook maar enigerlei wijze daarover te communiceren.

Hij heeft dit eigener beweging gedaan ten behoeve van zijn zwagers en echtgenote zonder dat hierover afspraken zijn gemaakt. Daarbij kan in het midden worden gelaten of het tot iets positiefs geleid heeft. De door hem ondernomen activiteiten hebben bestaan uit het indienen van een veelheid van bezwaren en klachten ook tegen [verweerder] die hij altijd op eigen initiatief en eigen beweging heeft ondernomen. Waar [klager] geen erfgenaam is en hij over het verrichten van de werkzaamheden geen afspraak met alle erven gemaakt heeft diende ofwel zijn kosten te verblijven voor de erven die hun belangen aan hem hebben toevertrouwd te weten [wederpartijen van de cliënten van verweerder] oftewel voor zijn eigen rekening dienen te blijven.”

2.4 Bij brief van 4 april 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich in een memorie van antwoord in incidenteel appel d.d. 7 april 2014 onnodig grievend heeft uitgelaten over klager en over klager uitlatingen doet in strijd met de waarheid door te stellen zoals verweerder heeft gedaan onder grief II en IV van voornoemde memorie;

b) heeft gesteld dat nimmer overleg met de echtgenote van klager en haar broers heeft plaatsgevonden in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder en de broer van de echtgenote van klager, terwijl er door de echtgenote van klager en haar broers wel degelijk is gevraagd om overleg;

c) in een brief van 24 mei 2005 heeft gesteld dat klager zonder last of ruggespraak met mede-erven heeft gehandeld terwijl uit een uitspraak d.d. 30 november 2006 van het Hof Arnhem volgt dat klager wel degelijk gemachtigde was;

d) klager in een brief van 9 november 2004 aan een andere advocaat zwart heeft gemaakt bij die andere advocaat en blijkens de inhoud van die brief klager toen al volledig heeft genegeerd;

e) het intrekken van alle klachtprocedures tegen verweerder, waaronder onderhavige klacht, door klagers als voorwaarde heeft gesteld om tot een regeling in der minne te kunnen komen met alle partijen

4 VERWEER

4.1 Klager betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zijn uitlatingen in de memorie van antwoord zijn niet grievend van aard. Bovendien heeft klager geen overleg gevoerd met de cliënten van verweerder. Klager heeft voorts te laat geklaagd over de correspondentie en handelwijze van verweerder in de periode 2004-2005, nog daargelaten dat ook daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt bij het beoordelen van een dergelijke klacht is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3 De raad ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten door de in 2.3 weergegeven passages in zijn memorie van antwoord op te nemen. De weergegeven informatie was relevant voor de vaststelling van de rechten van zijn cliënte. Verder is niet gebleken dat deze informatie – te weten (1) dat klager nooit toestemming van alle erven heeft gevraagd of verkregen om namens hen procedures te voeren en (2) dat nooit overleg over het optreden van klager met de cliënten van verweerder had plaatsgevonden – onjuist was, laat staan dat verweerder had behoren te weten dat deze informatie onjuist was. 

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Gesteld noch gebleken is dat er in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap daadwerkelijk een overleg heeft plaatsgevonden tussen de cliënten van verweerder en de echtgenote van klager en haar broers. Reeds hierom is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

5.5 In lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, neemt de raad tot uitgangspunt dat het beginsel van rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat ervan moet kunnen uitgaan dat, wanneer een cliënt of andere betrokkene onvrede heeft met zijn handelwijze en meent daaromtrent een klacht te moeten indienen, deze daarmee niet te lang wacht, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Daarbij dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter wordt getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het voornoemde beginsel van rechtszekerheid. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden moeten worden bepaald.

5.6 Deze klachtonderdelen hebben betrekking op het handelen van verweerder in de jaren 2004 en 2005. Daarmee is sprake van een zeer ruim tijdsverloop tussen de gewraakte handelingen en het indienen van de klacht. De raad is van oordeel dat de klacht op deze onderdelen te laat is ingediend en dat het belang van verweerder bij rechtszekerheid zwaarder dient te wegen dan het eerder vermelde maatschappelijke belang. Klager dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in klachtonderdelen c) en d).

Ad klachtonderdeel e)

5.7 Uit het feit dat een schikking tot stand is gekomen waarvan het intrekken van de klachten tegen verweerder geen deel uitmaakt, blijkt reeds dat klachtonderdeel e) ongegrond is. Het stellen van een voorwaarde aan een schikking betekent immers dat die schikking niet tot stand kan komen zolang de voorwaarde niet is vervuld. Voor zover klager bedoelt te klagen over het feit dat verweerder in het kader van de onderhandelingen over een schikking heeft voorgesteld dat de klachten tegen hem worden ingetrokken, geldt het volgende. Gelet op de samenhang tussen de verschillende tuchtrechtelijke klachten en het geschil omtrent de nalatenschap, is de raad van oordeel dat verweerder de intrekking van lopende klachtprocedures (ook de onderhavige) als onderdeel van een schikkingsvoorstel ter sprake heeft mogen brengen. Het is in het algemeen niet ongeoorloofd om in onderhandelingen over een schikking voor te stellen dat een klacht van (een gemachtigde van) de wederpartij wordt ingetrokken. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld zijn gesteld noch gebleken. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdelen c) en d)

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs.

S. van Andel, E.C. Gelok, N.M.N. Klazinga en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl