ECLI:NL:TADRAMS:2015:50 Raad van Discipline Amsterdam 14-214A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:50
Datum uitspraak: 17-02-2015
Datum publicatie: 24-02-2015
Zaaknummer(s): 14-214A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen voormalig kantoorgenoot gegrond. Door het aangaan van leningen met cliënten en het vervolgens niet nakomen van gemaakte betalingsafspraken heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Onvoorwaardelijke schorsing.

Beslissing van 17 februari 2015

in de zaak 14-214A

naar aanleiding van de klacht van:

B.V.

klaagster

tegen:

mr.

voormalig advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 12 augustus 2014 met kenmerk 4013-1050, door de raad ontvangen op 14 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 december 2014 in aanwezigheid van partijen. Klaagster werd daarbij vertegenwoordigd door haar (middellijk) bestuurders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor onder 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 22 zoals vermeld op de bij die brief

gevoegde inventarislijst.

1.4 Partijen zijn door de griffier telefonisch geïnformeerd dat de uitspraak nader is bepaald op heden.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Tot 1 juli 2012 heeft verweerder (middels zijn praktijkvennootschap) in maatschapsverband met mr. A en mr. B de advocatenpraktijk uitgeoefend onder de naam X Advocaten. Dit maatschapsverband is per 1 juli 2012 beëindigd.

2.3 Op 26 juni 2012 heeft de praktijkvennootschap van verweerder met twee anderen klaagster opgericht. Klaagster is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die (onder meer) een advocatenpraktijk uitoefent. De praktijkvennootschap van verweerder heeft bij de oprichting haar aandeel in de goodwill van X Advocaten in klaagster ingebracht.

2.4 Op 15 augustus 2012 is mevrouw V als secretaresse in loondienst getreden bij klaagster. Het contact met klaagster was tot stand gekomen via verweerder met wie de echtgenoot van mevrouw V (hierna: de heer V) een zakelijke relatie had.

2.5 In oktober 2012 heeft verweerder de heer V verzocht om aan hem een bedrag te lenen van € 50.000,--. Verweerder zei dat hij het geld nodig had voor het kantoor van klaagster. De heer V heeft verweerder een bedrag van

€ 10.000,-- geleend op voorwaarde dat verweerder het bedrag vóór 1 december 2012 zou terugbetalen.

2.6 In februari 2013 heeft verweerder een advocaat-stagiaire gevraagd om een zitting voor hem waar te nemen. Ter zitting werd door de cliënte (hierna te noemen: Z) een aantal aanvullende (financiële) stukken verstrekt. Uit deze stukken bleek dat verweerder aan Z € 16.004,21 diende te betalen. De advocaat-stagiaire heeft deze stukken aan mevrouw V getoond. De volgende dag heeft mevrouw V verweerder met de situatie geconfronteerd. In een door haar op verzoek van klaagster opgestelde verklaring heeft zij daarover het volgende verklaard:

(…) In de loop van de ochtend confronteerde ik [verweerder] met hetgeen mij ten oren gekomen. Gedurende dit gesprek werd ik boos over de manier waarop hij had gehandeld en nog steeds handelde en vroeg ik mij hardop af of ik hem wel serieus kon nemen als collega en/of werkgever. Toen ik aangaf dat ik door de door hem gecreëerde situatie meerdere echtelijke ruzies had meegemaakt kon hij nog niet eens ‘sorry’ zeggen. Wel zag ik aan hem dat hij redelijk geagiteerd was en niet goed wist wat hij moest zeggen. Uiteindelijk gaf hij te kennen dat het wellicht beter was dat ik ‘een poosje thuis zou zitten’ om te overdenken of ik mijn dienstverband met [klaagster] wilde voortzetten.

Vervolgens heb ik aan mijn collega’s aangegeven dat ik voor onbepaalde tijd thuis zou blijven waarop mijn collega’s enigszins verbaasd en/of vol onbegrip reageerden zeker nu [de twee andere compagnons van klaagster] in het buitenland zaten. Echter interesseerde mij dit weinig. Thuis ben ik mij gaan afvragen of en wanneer ik [een van de andere twee compagnons] op de hoogte moest stellen van hetgeen voorgevallen. Uiteindelijk benaderde hij mij zelf later die week en heb ik het boekje omtrent [verweerder] open gedaan. [De andere compagnon] gaf mij te kennen dat ik thuis moest blijven totdat hij terug was uit Las Vegas en dat hij mij volledig steunde in de ontstane situatie nu hij zelf ook nog aanzienlijke bedragen tegoed had van [verweerder] waarbij ook de betalingsverplichtingen niet werden nagekomen. Uiteraard keurde [hij] het volledig af dat [verweerder] geld had geleend van meerdere cliënten, en zei hij mij toe dat het door [verweerder] geleende bedrag snel zou worden voldaan aan [de heer V].

Uiteindelijk ben ik 4 maart 2013 weer begonnen met werken en heb ik in overleg met [de twee andere compagnons] afgesproken dat ik vanaf 1 maart 2013 nog maar 24 uur zou werken, en deze dagen alleen nog werkzaamheden zou verrichten voor hen en de overige collega’s. Het geleende bedrag werd later die maand, onder hoge druk van [de twee andere compagnons], door [verweerder] voldaan aan [de heer V].

2.7 In maart 2013 heeft verweerder aan V de hoofdsom van € 10.000,-- terugbetaald, nadat de andere compagnons van klaagster daarop bij verweerder hadden aangedrongen. Later heeft verweerder, nadat zijn compagnons daartoe opnieuw druk op hem hadden uitgeoefend, ook de overeengekomen rente aan V betaald.

2.8 Z heeft, na door klaagster te zijn gesommeerd tot betaling van openstaande nota’s, verweerder bij e-mail van 31 mei 2013, voor zover hier relevant, als volgt bericht:

Het bevreemd ons dat we vandaag 2 brieven hebben mogen ontvangen met de openstaande declaraties (…) Ik stel voor al deze openstaande uren tegen het ons toekomend bedrag weg te strepen.

Op 3 juni 2013 heeft Z verweerder een sms-bericht gestuurd, luidend, voor zover van belang:

Wij jou een aantal jaren geleden geholpen en nu stuur je de deurwaarder op ons dak Dat is niet erg netjes (…) We stellen voor je uren weg te schrappen tegen de openstaande post van 10412,19 op je rekening

Er staan nog 3 fakturen open bij [klaagster]

Hierop is 7000 betaald er dienen nog kreditnota op ontvangen te worden Was totaal 8494,11

De oude nota’s hadden we al weg geschrapt tegen een deel van je lening dat was 6392.23 (gek dat we daarvoor gemaand worden is is destijds met je afgesproken)

2.9 Vanwege de ontstane situatie heeft klaagster de samenwerking met verweerder medio 2013 beëindigd. Op 18 juli 2013 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst getekend.

2.10 Na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst ontving klaagster het bericht dat verweerder in privé ook een bedrag van € 100.000,-- heeft geleend bij één van de commissarissen (en oprichter en oud-directeur) van een cliënte van klaagster (hierna te noemen: C).

2.11 Bij brief met bijlagen van 17 september 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.12 Verweerder heeft zich in december 2013 als advocaat laten uitschrijven.

2.13 Bij vonnis van 22 april 2014 is verweerder (in privé) in staat van faillissement verklaard.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) een bedrag groot € 10.000 heeft geleend van een cliënt van klaagster, de heer V, wiens echtgenote ten tijde van de lening als medewerkster in loondienst was van klaagster, en met wie verweerder, als (middellijk) bestuurder van klaagster, in een hiërarchische relatie stond;

b) een bedrag groot € 13.400 (met rente opgelopen tot € 16.004,21 ten tijde van het indienen van de klacht) heeft geleend van C, een cliënte van klaagster en de verplichting tot terugbetaling van deze lening heeft verrekend met facturen van klaagster, verzonden aan de cliënte voor werkzaamheden verricht door verweerder en andere medewerkers van klaagster;

c) een bedrag groot € 100.000 heeft geleend van de (de persoonlijke holding van) de oprichter/commissaris en minderheidsaandeelhouder van Z, een cliënte van klaagster;

d) de hiervoor onder a), b) en c) genoemde geldleningen niet aflost volgens de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten (leningen van C en Z), dan wel de lening slechts na grote druk van klaagster en zonder betaling van de overeengekomen rente, af heeft gelost (lening van de heer V);

e) een medewerkster van klaagster, nadat zij navraag had gedaan over terugbetaling van de door verweerder aangegane geldlening, heeft aangemoedigd zich ziek te melden en er bij klaagster op heeft aangedrongen haar te ontslaan om voorgewende redenen.

3.2 De deken heeft in zijn aanbiedingsbrief nog een extra klachtonderdeel geformuleerd, te weten dat verweerder door het aangaan van voornoemde leningen niet langer onafhankelijk was. Aan dit klachtonderdeel komt, naast de onderdelen a tot en met c, echter geen zelfstandige betekenis toe, zodat de raad het niet als zelfstandig klachtonderdeel heeft aangemerkt.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a), b), c) en d)

4.2 Deze klachtonderdelen hangen samen en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.3 Ter zitting heeft verweerder opgemerkt de kwestie als een interne kwestie te beschouwen, waarvoor het tuchtrecht niet is bedoeld. Naar aanleiding van dit – overigens niet nader toegelichte – verweer oordeelt de raad als volgt.

4.4 De klachtonderdelen zien op het door verweerder als privépersoon aangaan van overeenkomsten van geldleningen met (een functionaris van) cliënten van klaagster en op het niet nakomen van die overeenkomsten. Hoewel het hier privégedragingen van een advocaat betreft, worden die gedragingen toch door het tuchtrecht bestreken. Het gaat immers om leningen met de cliënten van klaagster. In één geval is die cliënt ook nog gehuwd met een werkneemster van klaagster en heeft verweerder gesteld dat hij de lening nodig had voor het kantoor van klaagster. Onder deze omstandigheden is het gewraakte optreden van verweerder zodanig verweven met de uitoefening van zijn advocatenpraktijk dat dit met het oog op het vertrouwen in de advocatuur door het tuchtrecht wordt bestreken.

4.5 Klaagster heeft bovendien een eigen, rechtstreeks belang bij deze klachtonderdelen, nu de aan verweerder verweten handelwijze geëigend is om de relatie van klaagster met haar cliënten op het spel te zetten.

4.6 Verweerder heeft ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met d het volgende gesteld. Juist is dat hij de geldleningen met de cliënten van het kantoor is aangegaan. De lening van de heer V heeft hij met instemming van de heer V drie maanden later dan het aanvankelijk afgesproken tijdstip terugbetaald. De lening van cliënte C was oorspronkelijk groot NLG 25.000,--- en is in 2002 aangegaan. De eigenaar van C is een relatie van verweerder die hij al meer dan 25 jaar kent, terwijl verweerder de eigenaar van C in het verleden van tijd tot tijd onbelast heeft geadviseerd. Verweerder betwist dat declaraties van klaagster aan C zijn verrekend met de vordering van C op verweerder, terwijl alle declaraties bij zijn weten inmiddels door C zijn voldaan. Ten aanzien van de lening van (de persoonlijke holding van) de oprichter/commissaris/minderheidsaandeelhouder van Z stelt verweerder dat hij deze in 2009 is aangegaan en dat hij slechts eenmaal de aflossing niet is nagekomen, hetgeen verband hield met de ontvlechting van klaagster.

4.7 Naar het oordeel van de raad is zowel het aangaan van leningen met cliënten als het vervolgens niet nakomen van gemaakte betalingsafspraken tuchtrechtelijk verwijtbaar, omdat als gevolg daarvan de onafhankelijkheid van de advocaat ten opzichte van de cliënt niet kan worden gewaarborgd. Nu verweerder het aangaan van de leningen en het niet nakomen van de gemaakte betalingsafspraken heeft erkend, zijn de klachtonderdelen a), b), c) en d) in zoverre gegrond. Voor zover verweerder heeft willen betogen dat hij uitstel van betaling van V heeft gekregen, is dit niet aannemelijk geworden. Niet is gebleken dat V om een andere reden genoegen heeft genomen met een uitstel van betaling van drie maanden dan het enkele feit dat verweerder niet tijdig wilde of kon betalen.

4.8 Het (in onderdeel b besloten liggende) verwijt dat verweerder zijn verplichting tot terugbetaling aan C heeft doen verrekenen met declaraties van klaagster aan C is echter feitelijk niet komen vast te staan. Verweerder heeft zulks immers gemotiveerd betwist en klaagster heeft erkend dat alle declaraties inmiddels door C zijn voldaan. Uit de hiervoor geciteerde berichten van C aan verweerder kan slechts worden afgeleid dat C haar schuld aan klaagster heeft trachten te verrekenen met haar vordering op verweerder, doch niet dat dit is gebeurd. Mogelijk heeft in het verleden wel verrekening plaatsgevonden met bedragen die C aan X Advocaten (zie 2.1) moest betalen, maar daarover kan klaagster bij gebreke van een eigen belang niet klagen. De raad kan derhalve niet vaststellen dat declaraties van klaagster zijn verrekend. Evenmin heeft de raad kunnen vaststellen dat verweerder door afboeking van door hem of andere medewerkers van klaagster voor C gewerkte uren zijn schuld aan C (gedeeltelijk) heeft ingelost. Klachtonderdeel b) is in zoverre dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.9 Verweerder heeft de door mevrouw V afgelegde gedetailleerde verklaring (hiervoor onder 2.6 deels geciteerd) nauwelijks weersproken. Hij heeft slechts aangevoerd “zich niet te herkennen in het beeld dat mevrouw V schetst”. Dit is een onvoldoende betwisting van de concrete stellingen die in die verklaring staan. Derhalve is vast komen te staan dat verweerder, nadat mevrouw V hem had geconfronteerd met de lening van C, mevrouw V heeft aangemoedigd zich ziek te melden. De stelling van klagers dat verweerder om voorgewende redenen heeft aangedrongen op ontslag van mevrouw V, is door verweerder evenmin weersproken, zodat de raad ook van de juistheid daarvan zal uitgaan. Door een medewerker tot wie hij in een hiërarchische verhouding stond, onder druk te zetten en om voorgewende redenen op haar ontslag aan te dringen, heeft verweerder niet gehandeld overeenkomstig hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Het klachtonderdeel is dan ook gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 De raad acht bij de oplegging van de maatregel relevant de ernst van de gedragingen van verweerder alsmede het feit dat verweerder onvoldoende blijk van inzicht heeft gegeven in de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van zijn handelen.

5.2 In het licht van het voorgaande acht de raad de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b, voor zover het ziet op verrekening met facturen van klaagster, ongegrond;

- verklaart de klacht voor het overige in alle klachtonderdelen gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden;

- bepaalt dat het de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter,

mrs. S. van Andel, A. de Groot, H.B. de Regt, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2015.

Griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, voor zover de klacht ongegrond is verklaard, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, voor zover de klacht gegrond is verklaard, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl