ECLI:NL:TADRAMS:2015:296 Raad van Discipline Amsterdam 15-180A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:296
Datum uitspraak: 07-12-2015
Datum publicatie: 14-12-2015
Zaaknummer(s): 15-180A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: 15-180A: Klacht van directeur penitentiaire inrichting tegen advocaat. Advocaat heeft vertrouwen in de advocatuur beschaamd door een zakje wiet bij zich te hebben toen hij een cliënt wilde bezoeken. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.

Beslissing van 7 december 2015

in de zaak 15-180A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 februari 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 6 augustus 2015 met kenmerk 4015-0103, door de raad ontvangen op 7 augustus 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 oktober 2015 in aanwezigheid van de heer J.J.R. Karssen en mevrouw C. Ruige namens klager en verweerder en zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 11 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft op 9 februari 2015 een cliënt bezocht in de Penitentiaire Inrichting Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos (hierna de PI). Tijdens de controle bij binnenkomst is een zakje wiet uit de jaszak van verweerder gevallen.

2.2 Verweerder heeft het zakje bij de teamleider beveiliging achtergelaten en heeft vervolgens zijn cliënt bezocht. Na afloop van dat bezoek heeft verweerder met de teamleider beveiliging een gesprek gehad over het voorval.

2.3 In een e-mail van de teamleider beveiliging aan klager d.d. 9 februari 2015 staat onder meer het volgende:

“Ik heb de advocaat zelf gesproken.

Deze was zichtbaar geschrokken en vertelde dat hij het weekend met kennissen op stap was die het zakje op straat hadden gevonden.

Meneer vertelde dat hij het herkende als wiet en had het in zijn zak gestopt. Hij gaf aan zelf nog nooit gerookt of gebruikt te hebben waarop ik vroeg hoe hij het dan herkende.

Daarop vertelde hij dat hij wel eens vrienden over had uit Amerika die hier dan wel eens naar de koffieshop gingen.

Hij vertelde dan ook dat hij het dan evt. aan hun wilde geven als ze weer over waren.

Ik heb meneer gevraagd of hij niet onder druk was gezet waarop hij direct recht op ging zitten en zei dat dit zeker niet het geval was. Wederom kwam het verhaal hoe hij het had gevonden en vergeten was dat dit in zijn zak zat.

(…)

[Verweerder] stelde mij een aantal keren voor om zijn vriendin te bellen ter bevestiging van zijn verhaal en nadat ik vroeg of ik een foto mocht maken van het zakje stelde hij voor om het hier achter te laten. Ik heb dit zakje van hem aangenomen. Hierna heb ik het gewogen en getest. De test was positief en het was een totaal van 5 gram cannabis. (…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door softdrugs bij zich te dragen toen hij een cliënt in de PI bezocht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat hij op vrijdagavond 6 februari 2015 met twee vrienden op straat liep en dat één van die vrienden een zakje met daarin vermoedelijk wiet van straat heeft opgeraapt en aan verweerder heeft gegeven. Verweerder heeft het zakje vervolgens in zijn jaszak gedaan. Verweerder was vergeten dat hij het zakje in zijn jaszak had gestopt, totdat hij er in de PI mee werd geconfronteerd. Verweerder gebruikt geen drugs en onderschrijft het beleid van justitiële inrichtingen om drugs buiten de deuren te houden. Hij had ook geenszins de intentie het zakje naar binnen te smokkelen, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van de nieuwe Advocatenwet. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

5.2 Klager verwijt verweerder dat hij softdrugs bij zich droeg toen hij een cliënt in de PI wilde bezoeken. Verweerder betwist niet dat hij een zakje met daarin vermoedelijk wiet bij zich droeg, maar voert aan dat hij vergeten was dat het zakje nog in zijn jaszak zat. Van opzet is geen sprake geweest, aldus verweerder.

5.3 De raad is van oordeel dat verweerder, door een zakje, waarvan hij zelf zegt dat hij vermoedde dat er wiet in zat, bij zich te dragen toen hij een cliënt in de PI wilde bezoeken, heeft gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Dat verweerder vergeten was dat het zakje nog in zijn jaszak zat, zoals hij aanvoert, doet daar niet aan af. De raad overweegt hiertoe dat advocaten een geprivilegieerde positie hebben in (onder meer) penitentiaire inrichtingen. Zo worden zij bijvoorbeeld niet gefouilleerd wanneer zij een cliënt bezoeken. Het is dan ook noodzakelijk dat een penitentiaire inrichting op de advocatuur kan vertrouwen. Dit noodzakelijke vertrouwen wordt geschaad indien een advocaat softdrugs bij zich draagt als hij een cliënt wil bezoeken, ook indien dat onopzettelijk gebeurt. De klacht is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. In de gegeven omstandigheden acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht gegrond is verklaard, dient verweerder het griffierecht aan klager te vergoeden.

7.2. De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten van klager als bedoeld in artikel 48 lid 6, eerste gedeelte Advocatenwet.

7.3 De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. De raad ziet aanleiding – gezien de op te leggen maatregel – deze kosten vast te stellen op € 500,00. Het bedrag van € 500,00 moet binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling zaaknummer 15-180A”.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling aan klager van de kosten, bedoeld in artikel 48, zesde lid, eerste gedeelte, Advocatenwet, welke kosten zijn vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, M.W. Schüller en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl