ECLI:NL:TADRAMS:2015:285 Raad van Discipline Amsterdam 15-560/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:285
Datum uitspraak: 01-12-2015
Datum publicatie: 10-12-2015
Zaaknummer(s): 15-560/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van 1 december 2015

in de zaak 15-560/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 13 november 2015 met kenmerk 4014-0756, door de raad ontvangen op 16 november 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klagers bewonen gezamenlijk een huis waaraan in opdracht en voor rekening van klager sub 1 en klaagster sub 2 door een aannemer werkzaamheden zijn verricht. Over de wijze van uitvoering van deze werkzaamheden door de aannemer en het uitblijven van betaling van de facturen van de aannemer door klagers is een geschil ontstaan. De aannemer heeft bij dagvaarding van 29 mei 2012 een procedure aanhangig gemaakt tegen klagers.

1.3 Klagers hebben zich tot verweerder gewend met het verzoek hen bij te staan in de procedure tegen de aannemer. Klagers hebben de door verweerder aan hen in juli, augustus en september 2012 gezonden declaraties onbetaald gelaten.

1.4 Verweerder heeft, na overleg met de deken, conservatoir beslag doen leggen op enkele onroerende zaken van klagers, en heeft bij dagvaarding van 29 januari 2013 een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt tegen klagers. In deze procedure vorderde verweerder betaling van zijn openstaande declaraties.

1.5 Bij brief van 30 januari 2013 heeft klager sub 1 zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.6 Verweerder heeft zich op de rolzitting van 13 februari 2013 als advocaat van klagers in de procedure tegen de aannemer onttrokken.

1.7 Het in 1.4 vermelde kort geding is geëindigd in een vonnis van 20 maart 2013 waarbij klagers zijn veroordeeld tot betaling aan verweerder van een bedrag van € 16.298,17.

1.8 De in 1.5 vermelde klacht is bij brief van de deken van 19 augustus 2013 ter kennis gebracht van de Raad van Discipline Amsterdam. De raad heeft op 14 januari 2014 uitspraak gedaan (zaaknummer 13-237A) en de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

1.9 Bij brief van 28 augustus 2014, door de deken ontvangen op 15 oktober 2014, hebben klagers zich opnieuw bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) voor, tijdens en na de behandeling van de eerder door klagers ingediende klacht zeer persoonlijke en gevoelige gegevens heeft gedeeld met de wederpartij;

b) misbruik heeft gemaakt van zijn positie als gemachtigde advocaat om aan informatie te komen voor eigen gewin;

c) zeer belangrijke informatie c.q. processtukken heeft achtergehouden die door de advocaat van de wederpartij van klagers zijn verzonden aan verweerder;

d) weigert de beslagen op heffen;

e) er alles aan doet om klagers te benadelen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist vertrouwelijke, aan zijn dossier ontleende, informatie te hebben gebruikt om beslag- en executiemaatregelen jegens klagers te treffen. Verweerder betwist tevens dergelijke informatie met de wederpartij te hebben gedeeld. Na overleg met de deken heeft verweerder verlof gevraagd om ten laste van klagers conservatoir beslag te leggen. Dit verlof is verleend. Voor het leggen van dit beslag heeft verweerder gebruik gemaakt van kadastrale gegevens met betrekking tot de percelen waarop hij zich wilde verhalen, alsmede het testament van wijlen de heer B. Deze gegevens hebben nimmer deel uitgemaakt van het dossier dat verweerder in de betreffende zaak van klagers heeft aangelegd. Verweerder heeft het testament van wijlen de heer B. opgevraagd via een notaris die hem als crediteur heeft geïnformeerd over de inhoud van het testament. Bij het verstrekken van deze informatie aan verweerder heeft de notaris artikel 49d van de Wet op het Notarisambt gehanteerd. Nadat verweerder zich aan de zaak had onttrokken, heeft hij contact gezocht met de advocaat van de wederpartij van klagers, vanwege zijn bewijspositie in verband met de (eerder) door klager sub 1 tegen hem ingediende klacht en de tegen klagers aanhangige vordering tot betaling van zijn honorarium. Verweerder ontkent dat hij bij die gelegenheid of later vertrouwelijke, aan zijn dossier ontleende, informatie met de advocaat van de wederpartij of met de wederpartij zelf heeft gedeeld.

3.2 Verweerder betwist voorts een belangrijk processtuk, klagers bedoelen hiermee kennelijk productie 16, te hebben achtergehouden. Productie 16 is onderdeel van het door verweerder aan de opvolgend advocaat van klagers overgedragen dossier. De opvolgend advocaat van klagers heeft zich op geen enkele wijze tegenover verweerder uitgelaten over de eventuele incompleetheid van het door haar ontvangen dossier. Ook als verweerder abusievelijk productie 16 niet zou hebben meegezonden, is dat nog geen tuchtrechtelijk verzuim. Het had op de weg van de opvolgend advocaat van klagers gelegen om verweerder hierover te informeren of opheldering te vragen.

3.3 Wat betreft de door verweerder gelegde beslagen voert verweerder aan dat hij na het verstrijken van de termijn voor hoger beroep geen beslagen heeft gecontinueerd. Bij brief van 16 juli 2014 heeft verweerder medegedeeld da het beslag op het woonhuis van klager sub 1 en klaagster sub 2 direct zou worden opgeheven, hetgeen ook is gebeurd. Het beslag op de gronden is gehandhaafd hangende de termijn voor hoger beroep. Op 16 oktober 2015 heeft verweerder de deurwaarder geïnstrueerd het beslag op de gronden door te halen.

3.4 Verweerder betwist tot slot dat hem er alles aan gelegen zou zijn om klagers te benadelen.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijk behandeling en zien met name op het testament van wijlen de heer B. Volgens klagers heeft verweerder in een van de laatste gesprekken met klagers in het bijzonder onderzoek gedaan naar de erfenis van wijlen de heer B. en naar de verdeling daarvan onder de kinderen. Verweerder heeft deze informatie vervolgens gebruikt om conservatoir beslag te leggen op gronden van klaagster sub 3. Verweerder heeft tevens zijn positie als advocaat misbruikt door het testament van wijlen de heer B. bij de notaris op te vragen en ook deze informatie te gebruiken om conservatoir beslag te leggen. Het desbetreffende testament maakt ook onderdeel uit van het verzoekschrift van de wederpartij van klagers. De wederpartij kan – aldus klagers – onder geen beding in het bezit zijn gekomen van het testament. Volgens klagers kan niet anders geconcludeerd worden dan dat verweerder zijn positie als advocaat heeft misbruikt voor eigen gewin en informatie met de wederpartij van klagers heeft gedeeld.

4.3 De voorzitter overweegt dat klagers klachtonderdelen a) en b), gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder en de door verweerder overgelegde brief van mr. B., notaris te O., van 20 mei 2015, waarin de notaris heeft verklaard dat hij verweerder als schuldeiser van klagers op grond van artikel 49b van de Wet op het Notarisambt een exemplaar van het laatste testament van wijlen de heer B. heeft verstrekt, niet hebben onderbouwd. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.4 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder zeer belangrijke informatie c.q. processtukken – klagers bedoelen hiermee kennelijk productie 16 – te hebben achtergehouden. Volgens klagers heeft verweerder productie 16, die door de wederpartij van klagers aan verweerder was gestuurd, retour gestuurd aan de advocaat van de wederpartij van klagers. Verweerder had de opvolgend advocaat van klagers – waarvan verweerder op de hoogte was – alsmede klagers moeten informeren over de aan verweerder toegestuurde productie 16, zodat deze productie bij de advocaat van de wederpartij van klagers opgevraagd had kunnen worden, aldus klagers.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij productie 16 heeft achtergehouden. Volgens verweerder heeft hij het hele dossier, inclusief productie 16, overgedragen aan de opvolgend advocaat van klagers. Tegenover deze gemotiveerde betwisting hebben klagers niet onderbouwd dat verweerder de opvolgend advocaat van klagers alsmede klagers zelf bewust niet heeft geïnformeerd over productie 16 en deze productie ook bewust niet aan hen heeft verstrekt. Dat verweerder de productie aan de advocaat van de wederpartij van klagers retour heeft gezonden, kan de voorzitter ook niet vaststellen, nu verweerder dit betwist en het dossier geen aanknopingspunten voor die stelling bevat. Op de tweede pagina van het door verweerder overgelegde proces-verbaal van de comparitie in de zaak van de aannemer tegen klagers staat slechts dat de advocaat van de wederpartij van klagers heeft verklaard dat de productie eerst naar de wederpartij is gezonden, die toen retour is gekomen en dat die vervolgens naar de toenmalige advocaat van klagers, verweerder, is gezonden. De advocaat van de wederpartij van klagers heeft overigens tevens verklaard dat in de rolstukken wordt verwezen naar productie 16, zodat de opvolgend advocaat al eerder had kunnen zien dat deze productie er was. Na de overdracht van het dossier is productie 16 echter nimmer bij verweerder opgevraagd. Derhalve is niet voldoende aannemelijk geworden dat de productie ontbrak in het dossier van de opvolgend advocaat. Als dit anders was geweest, dan levert dat enkele feit overigens nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder op. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist. Ook klachtonderdeel d) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder dat hij weigert de beslagen welke hij reeds eerder en zonder toestemming van de deken heeft gelegd op te heffen.

4.7 De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat de regel die een advocaat in beginsel verbiedt tegen een cliënt of oud-cliënt op te treden niet verhindert dat een advocaat een vordering op zijn (oud-)cliënt int, zo nodig door het nemen van rechtsmaatregelen. Anders dan klagers stellen is – zoals reeds vastgesteld in de onder 1.8 vermelde uitspraak van de raad – het leggen van conservatoir beslag ten laste van klagers na overleg met de deken en derhalve in overeenstemming met gedragsregel 27 lid 7 geschied. De voorzitter leidt uit het gevoerde verweer af dat na het in 1.7 genoemde kort geding mogelijk een tweede procedure tussen verweerder en klagers is gevoerd die is uitgemond in een onherroepelijke uitspraak waarbij dat de vordering waarvoor conservatoir beslag was gelegd, (geheel of ten dele) is afgewezen. Dat kan niet tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel leiden. Verweerder heeft immers onbetwist gesteld dat na het verstrijken van de termijn voor hoger beroep geen beslagen zijn gecontinueerd en dat het beslag op het woonhuis van klager sub 1 en klaagster sub 2 op 16 juli 2014 reeds is opgeheven. Het beslag op de gronden is door verweerder gehandhaafd hangende de termijn voor het instellen van hoger beroep. Dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel d) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.8 De voorzitter is van oordeel dat klagers, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd dat verweerder er alles aan gelegen is klagers te benadelen. Ook klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 1 december 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.