ECLI:NL:TADRAMS:2015:283 Raad van Discipline Amsterdam 15-091A 15-092A 15-093A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2015:283 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-12-2015 |
Datum publicatie: | 10-12-2015 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen eigen advocaat ongegrond en tegen haar kantoorgenoten (deels) niet-ontvankelijk. Het is klaagster voldoende duidelijk geworden dat de kosten, bovenop het door haar rechtsbijstandsverzekeraar beschikbaar gestelde kostenmaximum, voor eigen rekening zouden zijn. Het stond verweerster vrij zich te onttrekken na een gerezen verschil van mening. Klaagster is – daardoor – niet van pleidooi afgehouden. |
Beslissing van 1 december 2015
in de zaak 15-091A, 15-092A en 15-093A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster in de zaak 15-091A (verweerster sub 1)
en
verweerster in de zaak 15-092A (verweerster sub 2)
en
verweerster in de zaak 15-093A (verweerster sub 3)
gemachtigde van alle verweersters:
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 15 september 2014 heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweersters.
1.2 Bij brief aan de raad van 2 april 2015 met kenmerken 4014-0671, 4014-0675 en 4014-0674, door de raad ontvangen op 7 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 oktober 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de genoemde brief van de deken aan de raad;
- de stukken 1 tot en met 19 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst;
- de brief van klaagster van 19 september 2015;
- de brief van klaagster van 21 september 2015, met als bijlage klaagsters brief van 11 januari 2015 aan de deken Amsterdam;
- de fax van verweersters van 1 oktober 2015 met bijlagen 20 tot en met 31;
- de fax van verweersters van 2 oktober 2015 met bijlagen 32, 33 en 34.
1.5 Ten behoeve van de leesbaarheid zullen verweerster in de zaak 15-091A, verweerster in de zaak 15-092A en verweerster in de zaak 15-093A in deze beslissing worden aangeduid als respectievelijk verweerster sub 1, verweerster sub 2 en verweerster sub 3.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster heeft een geschil met de vereniging van eigenaren (hierna: de VVE) waarvan zij lid is. Samengevat verschillen klaagster en de VVE van mening over de vraag of de VVE verplicht is een kopie van de ledenlijst inclusief adressen te verstrekken aan klaagster, als ook over de vraag of de VVE verplicht is een kopie van een bepaalde eindofferte van een leverancier aan klaagster te verstrekken.
2.3 Klaagster heeft hierover geprocedeerd in eerste aanleg, bijgestaan door een ander advocatenkantoor dan het kantoor waaraan verweersters verbonden zijn. Klaagsters kosten in eerste aanleg zijn vergoed door haar rechtsbijstandsverzekeraar DAS Rechtsbijstand.
2.4 Verweerster sub 1 heeft – op verzoek van DAS Rechtsbijstand – hangende de procedure in eerste aanleg geadviseerd over de vraag of er nog aanvullende stukken aan de rechter konden worden voorgelegd. Verweerster sub 1 heeft geadviseerd het eindvonnis af te wachten.
2.5 Klaagster is in eerste aanleg in het ongelijk gesteld.
2.6 Klaagster heeft vervolgens – via DAS Rechtsbijstand – in januari 2013 verweerster sub 1 ingeschakeld voor de behandeling van het hoger beroep. Verweerster sub 1 heeft klaagster bij brief van 27 februari 2013 het volgende laten weten: “In het geval DAS Rechtsbijstand toestemming geeft u in hoger beroep bij te staan, bent u mij geen kosten verschuldigd. Voor het geval DAS Rechtsbijstand geen toestemming verleent, ben ik graag bereid u bij te staan op basis van mijn uurtarief van € 195,-- per uur excl. 21% BTW en 7% kantoorkosten.”
2.7 DAS Rechtsbijstand heeft klaagster (en verweersters) bij brief van 13 maart 2013 geïnformeerd over het kostenmaximum en welke ruimte er nog is voor vergoeding van (externe) kosten. In die brief is opgenomen dat (externe) kosten die boven het maximum uitkomen voor rekening van klaagster zijn.
2.8 Verweerster sub 1 heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Bij e-mail van 12 september 2013 is klaagster gevraagd om haar verhinderdata in verband met het door het hof vast te stellen pleidooi, dit in het kader van de pilot van het Hof Amsterdam om altijd pleidooi te bepalen. Klaagster heeft op dezelfde dag geantwoord dat zij het erg belangrijk vond om mondeling, tijdens een pleidooi, haar schriftelijke standpunt nader toe te lichten, met name omdat in het vonnis in eerste aanleg is opgenomen dat de stellingen van klaagster onvoldoende zijn toegelicht en onderbouwd.
2.9 Namens verweerster sub 1 is op 13 september 2015 aan klaagster bericht dat de verhinderdata worden doorgegeven en dat aangegeven zal worden dat klaagster prijs stelt op pleidooi.
2.10 Op 22 oktober 2013 is van grieven gediend. Op uitdrukkelijk verzoek van klaagster is als productie bij de memorie van grieven een brief van klaagster gevoegd waarin zij haar standpunt ten aanzien van de vonnissen in eerste aanleg uiteenzet.
2.11 Het pleidooi is door het hof bepaald op 6 maart 2014.
2.12 Bij e-mail van 25 oktober 2013 is namens verweerster sub 1 aan klaagster het volgende geschreven: “Wij noteren dat u in ieder geval pleidooi wenst. Zelfs indien wederpartij dat niet wenst, gaat het pleidooi door omdat u dat wenst.”
2.13 Op 19 november 2013 is aan klaagster medegedeeld dat een pleidooi niet zinvol lijkt nu alle standpunten van klaagster in de memorie van grieven zijn opgenomen. Op dezelfde datum heeft klaagster bij brief erop gewezen dat zij vindt dat de door verweersters in rekening gebrachte kosten bij de rechtsbijstandsverzekeraar hoog zijn.
2.14 Op 20 en 21 november 2013 is namens verweerster sub 1 aan klaagster het volgende per e-mail bericht: “Ons inziens is het pleidooi niet zo noodzakelijk, juist omdat de Memorie van Grieven (het zwaartepunt in het hoger beroep) reeds uw standpunten genoegzaam vervat” en “[wij] blijven bij ons standpunt dat wij denken dat een Pleidooi in uw zaak niet nodig is en kostenverhogend zal werken.”
2.15 Bij e-mail van 2 december 2013 aan klaagster zijn deze standpunten nogmaals herhaald en wordt namens verweerster sub 1 het volgende geschreven: “in het kader van de Pilot wordt altijd een datum voor pleidooi bepaald. Partijen hoeven daar echter geen gebruik van te maken. Als u niet bereid bent de kosten van pleidooi zelf te betalen (en eventueel een hogere proceskostenveroordeling) zodra de dekking van de verzekering ophoudt, dan adviseren wij u van het pleidooi af te zien. Zie de e-mails d.d. 20 en 21 november 2013” en “We moeten eerst de Memorie van Antwoord van wederpartij afwachten en bekijken wat daar in staat.”
2.16 Op 17 december 2013 is door de wederpartij van klaagster van antwoord gediend.
2.17 Namens verweerster sub 1 is op 30 december 2013 een e-mail met de volgende tekst aan klaagster gestuurd: “Wij zouden graag uiterlijk woensdag 8 januari 2014 van u vernemen wat uw instructies zijn voor de rolzitting van 14 januari 2014. Er zijn de volgende mogelijkheden: fourneren voor pleidooi (wordt niet geadviseerd), fourneren voor arrest (wordt niet geadviseerd), het indienen van een verzoek voor het nemen van een akte (wordt geadviseerd) inhoudende dat het vonnis van september 2012 een tussenvonnis is en geen deelvonnis, zodat geen tussentijds hoger beroep mogelijk was. Een niet-ontvankelijkheid is niet aan de orde dan ook.”
2.18 Klaagster houdt vast aan haar wens om een pleidooi te vragen. Bij e-mail van 9 januari 2014 krijgt klaagster namens verweerster sub 1 te horen dat zij producties voor het pleidooi kan indienen en dat daarvan dan een akte wordt gemaakt. Inmiddels is ook het kostenmaximum van de rechtsbijstandverzekering bereikt.
2.19 Op 14 januari 2014 heeft verweerster sub 3 namens verweerster sub 1 aan klaagster laten weten dat, nu het kostenmaximum is bereikt, verdere werkzaamheden – zoals het opstellen van een akte – door klaagster zelf moeten worden betaald op basis van een uurtarief van € 185,-- exclusief BTW en kantoorkosten. Ook wordt nogmaals geadviseerd dat een pleidooi de zaak van klaagster geen goed zal doen en wordt vermeld dat verweersters niet zullen pleiten namens klaagster omdat zij daar niet achter staan. Indien klaagster haar standpunt ter zitting naar voren wil brengen, dan zal zij een andere advocaat moeten zoeken, aldus nog steeds de brief van 14 januari 2014. Indien klaagster wenst dat een akte wordt ingediend, dan dient zij een voorschot te betalen. De brief van 14 januari 2014 eindigt met de volgende passage:
“Mocht blijken dat u geen gebruik wenst te maken van mijn diensten, dan ben ik bereid het bedrag dat u vanwege de verrichte werkzaamheden nog aan ons verschuldigd bent (…) aan u kwijt te schelden en zal ik voor creditering van de voorschotdeclaratie zorgdragen.”
2.20 Uiteindelijk heeft verweerster sub 1 zich op 28 januari 2014 onttrokken als advocaat in verband met het gebrek aan vertrouwen van de kant van klaagster. Een eventuele nieuwe advocaat had de mogelijkheid om uitstel voor het nemen van de akte te vragen.
2.21 Klaagster is op zoek gegaan naar een andere advocaat en heeft die niet gevonden, wel heeft een andere advocaat het kantoor van verweersters verzocht de zaak terug te nemen.
2.22 Verweerster sub 3 heeft bij e-mail van 3 februari 2014 laten weten bereid te zijn klaagster in de laatste fase in hoger beroep bij te staan onder een aantal voorwaarden. Die voorwaarden betroffen, samengevat: (i) er wordt geen pleidooi namens klaagster gevraagd. Vraagt de wederpartij pleidooi dan zullen de advocaten en niet klaagster zelf pleiten, (ii) klaagster dient het reeds genoemde uurtarief te betalen voor werkzaamheden die niet door de verzekeraar worden gedekt, (iii) klaagster voldoet een nieuw voorschot en (iv) klaagster zal geen email sturen langer dan 10 regels in normaal lettertype, geen verdere verzoeken doen of eisen stellen.
2.23 Klaagster is op 3 februari 2014 met deze voorwaarden akkoord gegaan. Op 11 februari 2014 is een akte namens klaagster genomen en bij arrest van 22 april 2014 is het vonnis in eerste aanleg door het Hof Amsterdam bekrachtigd.
Financieel
2.24 Bij declaratie van 8 januari 2014 (“Declaratie nr. 2014 0004”) is een voorschot van € 1.000,-- vermeerderd met BTW aan klaagster gedeclareerd. Vervolgens is er op 3 februari 2014 honorarium onder aftrek van het voorschot gedeclareerd (“Declaratie nr. 2014 0055). Die declaratie is bij declaratie van gelijke datum (“Creditdeclaratie nr. 2014 0056”) gecrediteerd.
2.25 Op 4 februari 2014 is opnieuw een voorschot van € 1.000,-- gedeclareerd (“Declaratie nr. 2014 0061”), gevolgd door een declaratie van 20 maart 2014 voor een bedrag van € 1.197,55 (“Declaratie nr. 2014 0505”), beiden gedeclareerd aan klaagster. Op 21 juli 2014 is laatstgenoemd bedrag gecrediteerd (“Creditdeclaratie nr. 2014 1392”) en is een declaratie voor een bedrag van € 962,57 (“Declaratie nr. 2014 1393”) aan klaagster gestuurd.
2.26 DAS Rechtsbijstand heeft een bedrag van € 4.444,00 aan klaagster voldaan ter volledige compensatie van de door klaagster betaalde declaraties.
2.27 Bij brief van 15 september 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweersters.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) klaagster niet is geïnformeerd over mogelijke kosten indien het door haar rechtsbijstandsverzekeraar vastgestelde kostenmaximum zou worden overschreden;
b) kosten voor het hoger beroep in rekening zijn gebracht terwijl van tevoren beloofd was dat dat niet zou gebeuren;
c) klaagster de mogelijkheid op pleidooi is ontnomen;
d) verrichtingen in de periode 14 januari 2014 tot en met 3 februari 2014 dubbel in rekening zijn gebracht.
4 VERWEER
4.1 Verweersters hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht welk verweer hierna waar relevant aan de orde zal komen.
5 BEOORDELING
5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 Klachtonderdelen a) en b), welke beide verband houden met het kostenmaximum, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden, schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.
5.4 Voor zover de klacht ziet op het niet informeren over mogelijke kosten indien het kostenmaximum zou worden overschreden, overweegt de raad als volgt. Door klaagster is niet weersproken dat zij zelf rechtstreeks contact onderhield met DAS Rechtsbijstand over het kostenmaximum van haar verzekering en welke ruimte zij nog had voor vergoeding van externe kosten. Bij brief van 13 maart 2013, die met medeweten van klaagster in afschrift aan verweerster sub 1 is gestuurd, is klaagster daarover geïnformeerd (zie hierboven onder 2.7). Aldus is klaagster bij aanvang van de werkzaamheden door verweerster, althans binnen een redelijke termijn nadien, voldoende duidelijk gemaakt dat er extra kosten voor haar zouden zijn indien het kostenmaximum (dekking rechtsbijstandsverzekering) zou worden overschreden. Nu verweerster sub 1 ervan op de hoogte was dat klaagster reeds door DAS Rechtsbijstand was geïnformeerd hoefde zij dat niet nog eens te doen. Gelet op de brief van 27 februari 2013 (zie hierboven onder 2.6) moet haar bovendien duidelijk zijn geweest wat het tarief zou zijn dat bij haar in rekening zou worden gebracht, indien er geen dekking mee zou zijn. Bij brieven van 14 januari 2014 en 3 februari 2014 (zie randnummer 2.19 en 2.22) is dat nogmaals aan haar duidelijk gemaakt.
5.5 Aannemelijk is derhalve dat klaagster de (uit)werking van het kostenmaximum heeft begrepen. Namens verweersters is in dit verband ter zitting onweersproken gesteld dat klaagster, meer dan eens, later nog navraag bij DAS Rechtsbijstand heeft gedaan of het kostenmaximum al was bereikt en dat klaagster – juist met het oog op het kostenmaximum – DAS heeft verzocht onderhavige zaak als nieuwe zaak aan te merken en niet als een met de zaak in eerste aanleg gevoegde zaak.
5.6 De raad is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat het voor klaagster voldoende duidelijkheid was wat de (financiële) afspraken tussen verweersters en klaagster inhielden. Klachtonderdeel a) is daarmee ongegrond.
5.7 Voor zover wordt geklaagd over het in rekening brengen van kosten terwijl beloofd was dat dat niet zou gebeuren, overweegt de raad als volgt. Klaagster blijft voor de onderbouwing van die stelling teruggrijpen op de onder 2.6 weergegeven brief van 27 februari 2013. Wat daar van zij, vast is komen te staan dat klaagster – uiteindelijk nadat DAS Rechtsbijstand aan haar een bedrag van € 4.444,00 had vergoed – geen kosten heeft gemaakt. Klaagster heeft aldus geen belang bij dit klachtonderdeel. Klaagster zal mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard in klachtonderdeel b).
Klachtonderdeel c)
5.8 De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende Gedragsregel 9 lid 2).
5.9 De raad begrijpt klachtonderdeel c) aldus dat het ziet op de periode tot aan 3 februari 2014, het moment waarop klaagster akkoord is gegaan met de voorwaarde dat geen pleidooi gevraagd zou worden. Dat klaagster geen andere keuze had dan akkoord te gaan met het voorstel van 3 februari 2014 is de raad niet genoegzaam gebleken. Dat valt overigens ook niet te rijmen met een acceptatie van het voorstel op dezelfde dag en het niet nadien terugkomen op die beslissing. Voor zover klachtonderdeel c) toch ook op de periode na 3 februari 2014 zou zien, is het klachtonderdeel derhalve ongegrond.
5.10 De raad overweegt dat het een advocaat – in verband met de onder 5.8 aangehaalde verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden – in het algemeen vrijstaat om terug te komen op een eerder gekozen processtrategie. Daar waar verweersters eerder hadden toegezegd dat zou worden gekozen voor pleidooi, waarbij klaagster een eigen brief zou mogen voorlezen, hadden verweersters aldus de vrijheid om – wegens voortschrijdend inzicht – terug te komen op die strategie. Als redenen hebben verweersters genoemd de inhoud van de Memorie van Grieven van de wederpartij en de (aanhoudende) wens van klaagster om zelf te pleiten. De raad hecht er in dit verband wel aan dat de communicatie richting klaagster vanuit het kantoor van verweersters door een juridisch medewerker mogelijk verwarrend kan hebben gewerkt voor klaagster. Zij is immers tot 8 januari 2014 nog gewezen op het indienen van stukken voor het pleidooi.
5.11 Doordat klaagster persisteerde in haar wens om pleidooi, ontstond er een verschil van mening over de te volgen processtrategie. Met het oog op de in 5.8 opgenomen norm is de raad van oordeel dat het verweersters vrij stond zich te onttrekken wegens het gerezen meningsverschil.
5.12 Namens verweerster sub 1 is klaagster bij brief van 14 januari 2014 bericht dat verweerster sub 1 haar belangen niet meer kon behartigen wegens dit verschil van mening. De raad is van oordeel dat klaagster door de onttrekking als zodanig niet van pleidooi is afgehouden. Er resteerden op dat moment nog zeven weken tot aan het pleidooi van 6 maart 2014. Die termijn van zeven weken bood klaagster voldoende ruimte om desgewenst een nieuwe advocaat te vinden die haar tijdens het pleidooi zou kunnen bijstaan. Verweersters valt geen (tuchtrechtelijk) verwijt te maken van het feit dat klaagster – via een andere advocaat – bij het kantoor van verweersters is teruggekomen. Het is de raad niet gebleken of klaagster andere advocaten heeft aangezocht.
5.13 De raad is concluderend van oordeel dat verweerster sub 1 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door terug te komen op de gekozen strategie. Voorts valt verweerster sub 1 geen tuchtrechtelijk verwijt te maken van het feit dat zij zich – na het gerezen verschil van mening – heeft onttrokken. De raad is overigens van oordeel dat de onttrekking zelf niet van invloed is geweest op het al dan niet doorgaan van het pleidooi. Dat het pleidooi uiteindelijk niet is doorgegaan, lijkt eerder het gevolg te zijn van een samenloop van omstandigheden waarin klaagster uiteindelijk heeft ingestemd met het niet laten doorgaan van het pleidooi.
5.14 Klachtonderdeel c) is ongegrond.
5.15 De betrokkenheid van verweerster sub 3 bestaat daarin dat zij in januari 2014, bij afwezigheid van verweerster sub 1, namens haar kantoorgenote heeft gecorrespondeerd met klaagster over het onttrekken als advocaat en over de voorwaarden waaronder het kantoor van verweersters bereid zou zijn alsnog bijstand te verlenen. Die handelingen blijven binnen het hierboven door de raad beoordeelde kader. Ook ten aanzien van verweerster sub 3 is het klachtonderdeel daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.16 Klaagster stelt zich op het standpunt dat werkzaamheden tussen 14 januari 2014 tot en met 3 februari 2014 dubbel in rekening zouden zijn gebracht. De raad acht het begrijpelijk dat bij klaagster verwarring is ontstaan door de vele declaraties en creditdeclaraties. Ter zitting is echter gebleken dat geen sprake is van het dubbel in rekening brengen van werkzaamheden; dezelfde werkzaamheden zijn weliswaar op verschillende declaraties opgenomen maar ze zijn ook weer op een van de creditdeclaraties gecrediteerd. Het klachtonderdeel berust derhalve op een onjuiste feitelijke grondslag en is daarmee ongegrond.
5.17 Ook voor dit klachtonderdeel geldt overigens dat klaagster na de betaling door DAS Rechtsbijstand geen belang heeft.
Ontvankelijkheid
5.18 De betrokkenheid van verweerster sub 2 bestaat daarin dat vanuit haar e-mailadres op 20 maart 2014 een declaratie aan klaagster is verstuurd. De e-mail is ondertekend met “[naam kantoor]”, niet met de naam van verweerster sub 2. Klaagster heeft op de e-mail geantwoord en vanuit hetzelfde e-mailadres is een – automatisch gegenereerde – leesbevestiging verzonden.
5.19 Verweerster sub 2 heeft onweersproken gesteld dat zij met ingang van 31 december 2013 niet meer als advocaat staat ingeschreven op het tableau. Haar handelen na die datum – mogelijkerwijs als adviseur van het kantoor van verweersters – is daarmee niet onderworpen aan het tuchtrecht.
5.20 Hier komt bij dat verweerster sub 2 gemotiveerd heeft gesteld dat zij op geen enkele wijze inhoudelijk betrokken is geweest bij de zaak. Tegenover deze gemotiveerde stelling van verweerster heeft klaagster onvoldoende ingebracht.
5.21 Gelet op het voorgaande is de klacht tegen verweerster sub 2 niet-ontvankelijk.
5.22 Verweerster sub 3 heeft ten aanzien van de klachtonderdelen a), b) en d) geen handelingen verricht zodat de klacht ten aanzien van die klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachten in de zaak 15-091 ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) in de zaak 15-093 ongegrond;
- verklaart klaagster in de zaken 15-092 en 15-093 niet-ontvankelijk in haar klachten in de zin als hiervoor, in 5.18 – 5.22, is omschreven.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga, R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweersters
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweersters
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl