ECLI:NL:TADRAMS:2015:281 Raad van Discipline Amsterdam 15-147A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:281
Datum uitspraak: 01-12-2015
Datum publicatie: 10-12-2015
Zaaknummer(s): 15-147A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: 15-147A: Klacht tegen advocaat van de wederpartij gegrond. De door verweerder verstuurde brief bevat een passage die bezijden de waarheid is. Verweerder was daarmee bekend. Onderdelen van de brief zijn daarnaast onnodig grievend. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing van 1 december 2015

in de zaak 15-147A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 januari 2015 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 18 juni 2015 met kenmerk 4015-0050, door de raad ontvangen op 18 juni 2015, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 oktober 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de genoemde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 10 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 31 augustus 2013 is overleden de heer S. In zijn uiterste wil heeft S zijn vijf broers en zussen benoemd tot erfgenaam. S heeft zijn partner, de heer D, het vruchtgebruik over zijn nalatenschap gelegateerd en hem benoemd als executeur. D heeft klager verzocht als begeleidend notaris voor hem op te treden.

2.3 In de periode waarin klager als notaris heeft opgetreden, heeft hij onder meer een bedrag van € 10.000,-- per erfgenaam aan de erfgenamen overgemaakt. D heeft bij e-mail van 13 mei 2014 toestemming gegeven voor de betaling.

2.4 D was op een gegeven moment niet (meer) tevreden over de door klager verrichte werkzaamheden en heeft zich in dat verband tot verweerder gewend.

2.5 Een brief van 17 december 2014 van verweerder aan de erven luidt – voor zover relevant – als volgt:

I “De notaris heeft zich bij de behandeling van de nalatenschap van [S] (erg) weinig aangetrokken van de wensen van Hendrik en van John. Verder heeft de notaris weinig of helemaal geen uitleg aan [D] gegeven over de wijze waarop de nalatenschap werd afgewikkeld. Bovendien lijkt de notaris bij de uitvoering van het testament niet de ‘wettelijke regeltjes’ te volgen.

II Door de notaris is de indruk gewekt dat dit alles beslissingen waren van [D]. Echter, de notaris heeft deze beslissingen genomen zonder [D] daarover schriftelijk te informeren.

III Het bedrag is namelijk overgemaakt zonder instemming van [D] als executeur. Dat mag de notaris overeenkomstig artikel 25 lid 3 Wet op het notarisambt niet doen.”

2.6 Verweerder heeft namens D op 17 december 2014 een klacht tegen klager ingediend bij de Kamer voor het Notariaat.

2.7 De Kamer voor het Notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 2 juni 2015 de tegen klager ingediende klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard.

2.8 Bij brief van 21 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) de brief van verweerder van 17 december 2014 passages bevat die lasterlijk, smadelijk en “minimaal onnodig grievend” zijn;

b) verweerder in zijn brief van 17 december 2014 willens het wetens bezijden de waarheid heeft verklaard.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

4.2 De executeur dient de erfgenamen te informeren over de uitoefening van zijn taak. In dat kader heeft verweerder de erfgenamen in de brief van 17 december 2014 geïnformeerd over de tegen klager ingediende klacht.

4.3 Het staat verweerder vrij namens zijn cliënt – wiens standpunt hij vertolkt – de handelwijze van de notaris kritisch te beoordelen en daarover – op zakelijke wijze en met de nodige omzichtigheid – mededelingen te doen aan de betrokken erfgenamen. De mededelingen zijn niet in het openbaar gepubliceerd en zijn daar ook niet voor bedoeld, aldus – steeds - verweerder.

4.4 Verweerder heeft de klacht ook overigens gemotiveerd betwist. Op zijn standpunt wordt hierna waar nodig ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen;  de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

5.2 Daarbij geniet een advocaat een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.3 Nu beide klachtonderdelen zich richten tegen de hiervoor in 2.6 aangehaalde passages uit de brief van 17 december 2014, zal de raad ze gezamenlijk behandelen. De raad beoordeelt de verschillende alinea’s van de brief evenwel separaat. Daartoe zijn de alinea’s hiervoor in 2.6 genummerd.

Alinea I

5.4 De raad is van oordeel dat de woordkeus in de eerste alinea van de brief, naar objectieve maatstaven bezien, niet onnodig grievend is. Verweerder heeft met de mededeling “dat de notaris de wettelijke regeltjes niet lijkt te volgen” de grens van wat hem vrijstaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen niet overschreden. D voelde zich door de notaris onvoldoende duidelijk voorgelicht en verweerder heeft dat standpunt in voldoende genuanceerde bewoordingen weergegeven. Mede door de aangebrachte nuance (en de gebruikte aanhalingstekens) kan ook niet worden geoordeeld dat de alinea onwaarheden bevat.

5.5 De klachtonderdelen zijn voor wat betreft ‘alinea I’ ongegrond.

Alinea II

5.6 Ter zitting is gebleken dat de achtergrond van ‘alinea II’ is dat klager werkzaamheden heeft verricht die D niet goed zou hebben begrepen. De raad is van oordeel dat de bewoordingen uit de alinea niet met die strekking overeenkomen. De gekozen bewoordingen wekken de ongefundeerde suggestie dat de notaris dingen achter D’s rug en buiten hem om heeft gedaan, hetgeen niet uit de het dossier blijkt. De gekozen bewoordingen stellen de notaris in een behoorlijk kwaad daglicht zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van D strekken. De raad is van oordeel dat verweerder hier de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Klachtonderdeel a) is voor wat betreft ‘alinea II’ in zoverre gegrond.

5.7 De raad kan niet vaststellen of klager D schriftelijk heeft geïnformeerd over de ontwikkelingen in het dossier. In zoverre is klachtonderdeel b) ten aanzien van ‘alinea II’ ongegrond.

Alinea III

5.8 Vast staat dat D toestemming heeft gegeven voor de betaling van € 10.000,-- aan de afzonderlijke erfgenamen. Bij e-mail van 13 mei 2014 heeft klager uitdrukkelijk bevestiging gevraagd aan D om als voorschot € 10.000,00 uit te betalen aan de erfgenamen en D heeft nog diezelfde dag bij e-mail de gevraagde bevestiging gegeven. Verweerder heeft zodoende in ‘alinea II’ feiten geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende, althans redelijkerwijs kon kennen. Ter zitting heeft verweerder dat ook beaamd. Dat naar zijn stelling, D niet goed begrepen zou hebben waarvoor hij de bevestiging heeft gegeven, kan hieraan niet afdoen. Verweerder heeft zich aldus niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad is van oordeel dat deze onjuiste mededeling de integriteit van de notaris raakt. De mededeling wordt door de raad derhalve tevens als onnodig grievend aangemerkt.

5.9 Gezien het voorgaande zijn de klachtonderdelen voor wat betreft ‘alinea III’ gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Verweerder had zijn woorden zorgvuldiger moeten kiezen. Gelet daarop acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder ingevolge de (nieuwe) Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,00 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. De raad ziet aanleiding – gezien de geringe ernst van de gedraging c.q. de op te leggen maatregel – die kosten vast te stellen op een bedrag van EUR 500,--. Het bedrag van EUR 500,00 moet binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Het bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling zaak 15-147A”.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond in de zin als hiervoor, in 5.6 en 5.8 is omschreven, en voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 500,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga, R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl