ECLI:NL:TADRAMS:2015:280 Raad van Discipline Amsterdam 15-176NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2015:280 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-12-2015 |
Datum publicatie: | 10-12-2015 |
Zaaknummer(s): | 15-176NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | 15-176NH: Verzet. De kennelijke misslag in de voorzittersbeslissing leent zich voor verbetering. Verzet ongegrond. |
Beslissing van 1 december 2015
in de zaak 15-176NH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 augustus 2015 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 7 november 2014 heeft – de gemachtigde van klaagster – zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 4 augustus 2015 met kenmerk td/es/14-390, door de raad ontvangen op 6 augustus 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 27 augustus 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 augustus 2015 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij faxbrief van 9 september 2015, door de raad ontvangen op 9 september 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 oktober 2015 in aanwezigheid van partijen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter – waarvan verzet – en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 9 september 2015.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet slechts op voor wat betreft de vaststelling in overweging 1.6.
3 VERZET
3.1 Klaagster stelt in haar verzetschrift dat zij recht had op een toevoeging en dat deze ook aan haar is verleend op basis van hetzelfde geschil als waarvoor zij naar verweerder is gegaan. Het feit dat het oordeel van de voorzitter van de raad anders is, maakt dat niet anders. Het is uitsluitend de Raad voor Rechtsbijstand die toevoegingen verleent.
3.2 De beslissing van de voorzitter komt klaagster onbegrijpelijk voor. Met name overweging 1.6 raakt kant noch wal, aldus – nog steeds – klaagster.
4 BEOORDELING
4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De voorzitter heeft in zijn beslissing van 27 augustus 2015 – kort gezegd – overwogen dat op verweerder niet de verplichting rustte een toevoeging aan te vragen omdat de aan hem opgedragen en door hem uit te voeren werkzaamheden geen werkzaamheden zijn waarvoor gefinancierde rechtsbijstand wordt verleend. De voorzitter heeft in dat verband gewezen op artikel 12 lid 2 sub e van de Wet op de rechtsbijstand Uit overweging 4.2. van de bestreden beslissing blijkt dat de voorzitter zijn oordeel hoofdzakelijk heeft gebaseerd op overweging 1.7 van de beslissing in welke overweging gewag wordt gemaakt van een e-mail van 28 oktober 2015 van de Raad voor Rechtsbijstand waarin wordt bevestigd dat het geschil zoals in de opdrachtbevestiging van verweerder is omschreven niet voor een toevoeging in aanmerking komt.
4.3 De voorzitter heeft met overweging 1.6 (slechts) willen vaststellen dat de – in overweging 1.5 van de beslissing genoemde – op 8 oktober 2014 aangevraagde toevoeging voor een “geschil verbintenissenrecht” is verleend. Overweging 1.6 (waarin gesproken wordt van een verleende toevoeging voor een “geschil onrechtmatige daad”) is – in tegenstelling tot overweging 1.7 – geen dragende overweging voor de beslissing geweest. Aan de omstandigheid dat de toevoeging is verleend, heeft de voorzitter blijkens zijn beslissing geen gevolgen verbonden.
4.4 Ter zitting is gebleken dat de (nieuwe) raadsman van klaagster op 8 oktober 2014 meerdere toevoegingen ten behoeve van klaagster heeft aangevraagd. De verschillende beslissingen van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de toevoegingen voor de aanvragen van 8 oktober 2014 maken onderdeel uit van het klachtdossier; de stukken zijn door klaagster ingebracht. Hierdoor kan worden verklaard dat in overweging 1.6 van de voorzittersbeslissing een andere beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand is aangehaald dan is bedoeld; ook die ziet op een aanvraag van 8 oktober 2014. Bedoeld is in overweging 1.6 vast te stellen dat de – in 1.5 aangehaalde – aangevraagde toevoeging op 22 oktober 2014 ook is verleend voor een ‘geschil verbintenissenrecht’.
4.5 De raad is, gezien het voorgaande, van oordeel dat sprake is van een kennelijke misslag. De raad overweegt dat de kennelijke misslag zich leent voor verbetering zoals in overweging 4.4 verwoord. Deze omstandigheid kan echter niet leiden tot gegrondbevinding van het verzet, omdat de vermelde onjuistheid, zoals gezegd, niet relevant is geweest voor de beoordeling, althans aan de beoordeling door de voorzitter geen afbreuk doet. De raad is voor het overige van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.6 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga, R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 1 december 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.