ECLI:NL:TADRAMS:2015:271 Raad van Discipline Amsterdam 15-158A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:271
Datum uitspraak: 17-11-2015
Datum publicatie: 24-11-2015
Zaaknummer(s): 15-158A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: 15-158A: Klacht over eigen advocaat na verloren hoger beroep. De raad is van oordeel dat het hoger beroep advies van verweerder voldoet aan de professionele standaard. Het advies biedt begrijpelijke aanknopingspunten om hoger beroep in te stellen en kwalificeert aldus niet als ondeskundig of misleidend.

Beslissing van 17 november 2015

in de zaak 15-158A

naar aanleiding van de klacht van:

Gemachtigde:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 24 juli 2015 met kenmerk 4013-1222, door de raad ontvangen op 27 juli 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 september 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de genoemde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 31 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- het ter zitting overgelegde artikel “Verbroken samenwerking”.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager en S., althans hun besloten vennootschappen P.G. Beheer B.V. en S. B.V., zijn met ingang van 1 januari 2002 een maatschap – in de vorm van een architectenkantoor – met elkaar aangegaan.

2.3 S. B.V. heeft de maatschapsovereenkomst in juli 2011 opgezegd en is per 31 december 2011 uitgetreden. Klager heeft zich in dat verband voor advies en bijstand tot verweerder gewend. Verweerder heeft de opdracht bij brief van 30 december 2010 bevestigd.

2.4 S. B.V. is een kort geding tegen klager gestart. S. B.V. heeft onder meer gevorderd dat het klager verboden zou worden de (domein)naam van de maatschap te blijven gebruiken. Verweerder heeft klager in deze procedure bijgestaan. De vordering van S. B.V. is bij tussenvonnis van 23 december 2011 grotendeels toegewezen.

2.5 Verweerder heeft klager geadviseerd hoger beroep in te stellen. Klager is vervolgens – opnieuw bijgestaan door verweerder – van het tussenvonnis van 23 december 2011 in hoger beroep gegaan. Bij arrest van 25 september 2012 is het vonnis van 23 december 2011 grotendeels bekrachtigd.

2.6 Klager heeft declaraties van verweerder onbetaald gelaten. Verweerder heeft de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in dat verband verzocht zijn declaraties te begroten. Bij beslissing van 30 oktober 2014 heeft de raad het te begroten honorarium van € 14.455,50 gematigd tot € 8.500,--.

2.7 Bij brieven van 15 en 26 november 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder niet over relevante vakkennis beschikt en klager ondeskundige en misleidende adviezen heeft gegeven over een handelsnaamkwestie.

3.2 Ter zitting is duidelijk geworden dat de klacht zich met name toespitst op het advies om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 23 december 2011.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

4.2 Verweerder stelt voorop dat klager in de eerste plaats advies en bijstand heeft gevraagd over maatschapskwesties. Hoewel verweerder verschillende malen in handelsnaamkwesties heeft geprocedeerd, heeft hij voortdurend advies ingewonnen bij de unit IE/ICT van zijn kantoor. De opgestelde processtukken waren telkens (mede) gebaseerd op die bijdragen van collega’s.

4.3 Over het advies om hoger beroep in te stellen, is herhaaldelijk overleg geweest met klager. Klager heeft – mede op basis van een interne mail van 29 december 2011 van een kantoorgenoot van verweerder – besloten het hoger beroep door te zetten.

4.4 Klager heeft zijn klacht pas ingediend nadat verweerder had aangekondigd de zaak ter begroting voor te leggen.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.3 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

5.4 De raad stelt voorop dat het enkele feit dat een zaak niet wordt gewonnen, niet zonder meer betekent dat de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.5 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat zijn – met klager besproken – advies om hoger beroep in te stellen mede is gebaseerd op een interne mail van 29 december 2011 van een medewerkster van de unit IE van zijn kantoor. De vraag of de interne mail aan klager is doorgestuurd, kan in zoverre in het midden blijven.

5.6 De raad is van oordeel dat de interne mail, en daarmee het advies van verweerder, voldoet aan de professionele standaard uit de hiervoor onder 5.2 genoemde maatstaf. Het advies biedt begrijpelijke aanknopingspunten om hoger beroep in te stellen en kwalificeert aldus niet als ondeskundig of misleidend. Er is aldus geen sprake van een advies waarvan een behoorlijk handelend advocaat had moeten weten dat het geen stand zou houden. De gekozen insteek op basis van de interne mail is begrijpelijk. Onder de geschetste omstandigheden is het optreden van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7 De raad is overigens niet gebleken dat verweerder over onvoldoende vakkennis – althans over onvoldoende kennis van specifiek het handelsnaamrecht – beschikte.

5.8 De klacht is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.  

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, G. Kaaij, A. Kamphuis, N.M.N. Klazinga, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl