ECLI:NL:TADRAMS:2015:264 Raad van Discipline Amsterdam 15-137A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:264
Datum uitspraak: 03-11-2015
Datum publicatie: 20-11-2015
Zaaknummer(s): 15-137A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: 15-137A: Klacht tegen eigen advocaat deels gegrond. Verweerder heeft in de aanloop naar de zitting onzorgvuldig, en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar, gehandeld. Verweerder had zich voor klager in de procedure moeten stellen. Het stond verweerder vrij om tijdens de zittingen geen gebruik te maken van een pleitnota. Waarschuwing.

Beslissing van 3 november 2015

in de zaak 15-137A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 4 juni 2015 met kenmerk 4014 0718, door de raad ontvangen op 5 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 september 2015 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de genoemde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 19 genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Bij beschikking van 25 maart 2014 heeft de rechtbank Amsterdam een op 19 maart 2014 uitgesproken ondertoezichtstelling van S., het jongste kind van klager, gehandhaafd. S. is bij die beschikking onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Tevens is daarbij machtiging verleend tot uithuisplaatsing van S. voor verblijf bij een crisispleegouder voor de duur van drie maanden, dus tot 25 juni 2014. Aanleiding voor een en ander waren vermoedens dat klager S. (en diens oudere broer R.) al langere tijd fysiek mishandelde en een vermoeden van seksueel misbruik. Klager heeft zich naar aanleiding van die beschikking voor rechtsbijstand tot verweerder gewend. R., de oudere zoon van klager, was op dat moment reeds op vrijwillige basis uit huis geplaatst.

2.3 Klager heeft verweerder laten weten dat hij van 26 mei 2014 tot en met 16 juni 2014 in het buitenland (Curaçao en Suriname) zou zijn.

2.4 Klager heeft tijdens zijn verblijf in het buitenland van Bureau Jeugdzorg vernomen dat de vervolgzitting met betrekking tot S. op 10 juni 2014 zou plaatsvinden. Klager heeft dit aan verweerder laten weten. Een door verweerder ingediend verzoek tot aanhouding van die zitting is door de rechtbank afgewezen. Klager kon wegens zijn verblijf in het buitenland niet bij die zitting aanwezig zijn.

2.5 Verweerder is vervolgens namens klager op de zitting van 10 juni 2014 verschenen. Jeugdbescherming heeft op die zitting een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf in een crisispleeggezin voor de duur van een jaar verzocht. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zich kon vinden in een toewijzing voor kortere duur en aanhouding voor het overige. Bij beschikking van gelijke datum is de machtiging tot uithuisplaatsing van S. met drie maanden verlengd en is het verzoek voor het overige aangehouden.

2.6 Op 24 juni 2014 heeft in de zaak van R. een zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft klager tijdens de zitting bijgestaan. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal laat zien dat zowel klager als verweerder het woord hebben gevoerd. Verweerder heeft op 24 juni 2014 aan klager beloofd dat hij de beslissing van de rechtbank, die op 26 juni 2014 zou volgen, nog diezelfde dag aan klager zou doorbellen. Bij beschikking van 26 juni 2014 is door de rechtbank besloten tot ondertoezichtstelling van R. voor de duur van een jaar. Verweerder heeft de uitkomst aan klager medegedeeld bij per post verzonden brief van 26 juni 2014.

2.7 Kort na 26 juni 2014 heeft klager zijn zaak aan een andere advocaat overgedragen. Tegen deze advocaat heeft klager ook een klacht ingediend, die bij de raad in behandeling is onder nummer 15-094A.

2.8 Op het dekenspreekuur van 25 september 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. Daarna heeft klager nog aanvullende klachten over verweerder ingediend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) de belangen van klager onvoldoende heeft behartigd in de aanloop naar de zitting van 10 juni 2014; met name zich niet tijdig voor klager heeft gesteld in de procedure betreffende S., en de door klager gewenste brieven aangaande het opvragen van medische gegevens niet heeft opgesteld;

b) op de zitting van 10 juni 2014 tegen het verzoek van klager in (i) geen pleitnota heeft gebruikt en (ii) akkoord is gegaan met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden;

c) klager niet op de hoogte heeft gesteld van de uitkomst van deze procedure;

d) (i) voor de zitting van 24 juni 2014 tegen een eerdere toezegging in geen pleitnota – met aangehechte bewijsmiddelen – heeft opgesteld en (ii) op die zitting niet het woord heeft gevoerd;

e) de toezegging – dat hij de uitkomst van de zitting van 24 juni 2014 op 26 juni 2014 direct zou doorbellen – niet is nagekomen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt voorop dat hij dominus litis is; hij mag zelf bepalen op welke wijze hij een zaak voordraagt en of hij zich daarbij van pleitnotities bedient.

4.2 Verweerder voert ten aanzien van klachtonderdeel b) aan dat “de zaak werd aangehouden” (waarmee hij, naar de raad moet aannemen, bedoelt dat de behandeling van het verzoek, voor zover dat niet aanstonds werd toegewezen, werd aangehouden) in verband met een lopend strafrechtelijk onderzoek. Ook de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg hadden om aanhouding verzocht. Een aanhouding voor een korte termijn van drie maanden leek verweerder in het belang van klager te zijn. Verweerder voert ten aanzien van klachtonderdeel c) aan dat hij klager telefonisch van de uitspraak op de hoogte heeft gebracht.

4.3 Voor wat betreft het tweede onderdeel van klachtonderdeel d) verwijst verweerder naar het proces-verbaal van de zitting. Uit het proces-verbaal volgt dat verweerder wel degelijk het woord heeft gevoerd. Met betrekking tot klachtonderdeel e) voert verweerder aan dat hij niet altijd tijd heeft om cliënten te bellen en dat hij klager bij brief van 26 juni 2014 op de hoogte heeft gebracht van de uitkomst.

4.4 Verweerder heeft de klacht ook overigens gemotiveerd bestreden. Op het verweer wordt hierna waar nodig ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt bij zijn beoordeling evenwel rekening met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daartoe behoort onder meer een voortvarende werkwijze. Het handelen van verweerder zal aan deze maatstaf worden getoetst.

Klachtonderdeel a)

5.3 Ter toelichting op dit klachtonderdeel heeft klager onder meer gesteld dat hij verweerder vóór zijn vertrek naar het buitenland al had verzocht om aan Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank door te geven dat hij als advocaat zou optreden; en om brieven te schrijven aan klagers huisarts en een andere arts om medische verklaringen te krijgen over zijn twee zonen S. en R.; en om de officier van justitie te vragen om het verhoor van de kinderen en van klager door de jeugd- en zedenpolitie te bespoedigen. Verweerder heeft dit alles nagelaten, zo stelt klager. Het gevolg daarvan was, zo stelt klager, dat verweerder op 4 juni 2014 van hem – klager – heeft moeten vernemen dat er op 10 juni 2014 een vervolgzitting over de uithuisplaatsing van S. zou zijn.

5.4 De raad is met klager van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen zich in ieder geval in de lopende procedure betreffende S. namens klager te stellen voordat klager naar het buitenland vertrok. Immers, uit de beschikking van 25 maart 2014, die klager in april 2014 aan verweerder ter hand had gesteld, bleek dat de lopende machtiging tot uithuisplaatsing was afgegeven omdat de veiligheid van S. in de thuissituatie (bij klager) volgens de rechtbank onvoldoende kon worden gegarandeerd en dat daarnaar in de komende periode (verder) onderzoek verricht diende te worden. Ook volgde uit die beschikking dat de machtiging tot uithuisplaatsing op 25 juni 2014 zou aflopen, zodat verweerder er ernstig rekening mee moest houden dat er vóór 25 juni 2014 een vervolgzitting zou plaatsvinden waar hij klager diende te vertegenwoordigen. Zeker in het licht van de mededeling van klager aan verweerder dat hij van 26 mei tot en met 16 juni 2014 in Suriname en Curaçao zou zijn, had verweerder zich in de procedure betreffende S. namens klager moeten stellen. Hierbij kan in het midden blijven of klager aan verweerder een uitdrukkelijk verzoek heeft gedaan om zich namens hem te stellen. Ook als klager een dergelijk verzoek niet zou hebben gedaan, had verweerder zich moeten stellen. Hij had moeten begrijpen dat, zeker gelet op het aanstaande verblijf van klager in het buitenland, de zitting anders mogelijk zou plaatsvinden zonder dat klager (of verweerder) daarvan op de hoogte was. Dat klager (en via klager ook verweerder) tijdig op de hoogte is geraakt van de zitting, komt door de toevallige omstandigheid dat klager in het buitenland van Jeugdzorg vernam dat de zitting op 10 juni 2014 zou plaatsvinden. Dit neemt het klachtwaardige van het nalaten van verweerder niet weg.

5.5 Ook overigens is de raad met klager van oordeel dat verweerder bij de intake van de zaak onvoldoende zorgvuldig is geweest. Het klachtdossier bevat geen opdrachtbevestiging. De raad moet het er daarom voor houden dat verweerder de opdracht niet op een zorgvuldige wijze heeft vastgelegd en bevestigd. Hij heeft evenmin op een later moment de te volgen strategie op de een of andere manier schriftelijk vastgelegd. Dit had wel op zijn weg gelegen, zeker nu het voor verweerder duidelijk was, althans duidelijk had moeten zijn dat er voor klager (en zijn kinderen) grote belangen op het spel stonden. Klager heeft verweerder verschillende brieven over de zaak geschreven voordat hij naar het buitenland vertrok. Het had op de weg van verweerder gelegen enig schriftelijk antwoord te geven op de (vele) verzoeken van klager. Het moet ervoor gehouden worden dat hij dat niet heeft gedaan. Door aldus te handelen heeft verweerder, getoetst aan de hiervoor in 5.2 beschreven maatstaf, naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.6 Tot slot is voldoende komen vast te staan dat verweerder aan verzoeken van klager om medische rapporten en/of verklaringen bij verschillende artsen op te vragen (zoals onder meer gedaan in een brief van klager aan verweerder van 23 mei 2014) geen gehoor heeft gegeven. Verweerder heeft hierover ter zitting gesteld dat hem gebleken was dat het onderzoek (van onder meer de politie) nog liep en dat medische verklaringen pas relevant zouden worden als het onderzoek zou zijn afgerond. Klager heeft in het licht van dit verweer en de stukken van het dossier naar het oordeel van de raad onvoldoende aannemelijk gemaakt dat met het opvragen van die verklaringen haast geboden was. Dit nalaten van verweerder levert dan ook, gemeten naar de onder 5.2 bedoelde maatstaf, geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op.

5.7 Klachtonderdeel a) is dus gegrond in de zin als hierboven in 5.4 en 5.5 vermeld.

Klachtonderdeel b)

5.8 Dat verweerder ter zitting niet adequaat voor klager zou zijn opgetreden, zoals klager heeft aangevoerd, kan de raad niet vaststellen. Klager heeft zijn klacht op dit punt, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende onderbouwd. Met name is onvoldoende aannemelijk geworden dat was afgesproken (of dat verweerder had moeten begrijpen) dat verweerder tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van S. verweer had moeten voeren. De raad stelt in dit verband vast dat in de beschikking van 25 maart 2014 staat dat klager toen ter zitting heeft verklaard in te stemmen met de uithuisplaatsing van S. en daaraan te zullen meewerken. Verder heeft klager op de zitting van 24 juni 2014 (in de zaak van R.) zelf tegenover de rechter verklaard, zo blijkt uit het dossier, dat hij akkoord is en vrijwillig meewerkt met de uithuisplaatsing van S. Uit de verschillende brieven die klager aan verweerder heeft geschreven kan ook niet worden afgeleid dat klager tegen de uithuisplaatsing was, maar wel dat hij een ruimere contactregeling wenste en dat hij tegen de uitvoering van de uithuisplaatsing bepaalde bezwaren had.

5.9 De raad gaat er aldus vanuit dat verweerder, door akkoord te gaan met de verlenging, niet klachtwaardig heeft gehandeld. Dat verweerder, gemeten naar de in 5.2 bedoelde maatstaf, voor de zitting van 10 juni 2014 een pleitnota had moeten opstellen, is ook niet gebleken. Klachtonderdeel b) is dus ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.10 Verweerder stelt dat hij de uitkomst van de zitting van 10 juni 2014 aan klager heeft doorgebeld. Tegenover deze stelling heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder op dit punt nalatig is gebleven. Klachtonderdeel c) is daarmee ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.11 Verweerder heeft betwist dat hij een concrete toezegging heeft gedaan om voor de zitting van 24 juni 2014 een pleitnota op te stellen. De raad kan niet vaststellen dat verweerder heeft toegezegd een pleitnota op te stellen. Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond voor zover het klaagt over de niet-nakoming van een toezegging. Evenmin is gebleken dat verweerder – gemeten naar de hiervoor in 5.2 beschreven maatstaf – gehouden was zich van een pleitnota te bedienen. Door geen pleitnota te gebruiken, heeft verweerder derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.12 Evenmin is aannemelijk geworden dat verweerder bewijsstukken nodig had voor zijn betoog. De raad volgt verweerder tot slot in zijn stelling dat uit het proces-verbaal van de zitting van 24 juni 2014 blijkt dat hij aldaar het woord heeft gevoerd. Klachtonderdeel d) is daarmee ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.13 Vast staat dat verweerder de afspraak met klager om hem op 26 juni 2014 te bellen over de uitkomst van de zitting van 24 juni niet is nagekomen. De raad acht deze tekortkoming echter van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan te nemen. De raad kent daarbij waarde toe aan de omstandigheid dat verweerder meteen op 26 juni 2014 een brief – met de uitkomst van de zitting – aan klager heeft gestuurd.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tussen het moment dat hij door klager werd aangezocht en de eerste zitting onzorgvuldig gehandeld. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond in de zin als hiervoor, in 5.4 en 5.5 vermeld, en legt ter zake daarvan aan verweerder een waarschuwing op;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. K. Straathof, E.M.J. van Nieuwenhuizen, B. Roodveldt, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen b), c), d) en e), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdeel a) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl