ECLI:NL:TADRAMS:2015:258 Raad van Discipline Amsterdam 15-155NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:258
Datum uitspraak: 12-11-2015
Datum publicatie: 20-11-2015
Zaaknummer(s): 15-155NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klachten deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van 12 november 2015

in de zaak 15-155NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 24 juli 2015, met kenmerk td/np/14-423, door de raad ontvangen op 27 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

Bij brief van 18 augustus 2015 heeft de griffier van de raad van discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland verzocht een nadere schriftelijke ronde in te lassen. Bij brief van 9 oktober 2015, met kenmerk td/np/14-423, door de raad ontvangen op 13 oktober 2015, heeft de deken het aangevulde dossier – bestaande uit de stukken, genummerd 24 tot en met 31 – aan de raad toegestuurd.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder is opgetreden als advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster nadat tussen partijen de echtscheiding was uitgesproken.

1.3 Tussen partijen is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geprocedeerd. Rondom de procedure in eerste aanleg hebben partijen onderhandeld over een convenant. Er is een concept heen en weer gestuurd maar uiteindelijk is geen convenant tot stand gekomen. Tijdens de procedure in hoger beroep hebben partijen geprobeerd het geschil via mediation te beslechten. Dat is niet gelukt. De procedure bij het hof is voortgezet.

1.4 Klaagster heeft op enig moment haar ex-echtgenoot uitgekocht met betrekking tot de voormalige echtelijke woning.

1.5 Bij overeenkomst van 18 juli 2013 is verweerder een betalingsregeling met zijn cliënt overeengekomen met betrekking tot openstaande declaraties. Op enig moment is ten aanzien van het openstaande bedrag conservatoir derdenbeslag gelegd onder klaagster. In haar derdenverklaring van 19 december 2014 heeft klaagster verklaard dat haar ex-echtgenoot niets van haar te vorderen had.

1.6 Bij brief van 2 december 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder zijn eigen belang boven de belangen van partijen heeft geplaatst door:

1) onnodige kosten voor klaagster te veroorzaken door onnodig werk te verzetten, in het bijzonder door:

- het er niet toe te leiden dat het door klaagsters advocaat opgestelde convenant werd ondertekend, maar te gaan procederen;

- tijdens de zitting van 28 februari 2013 eerder tussen de advocaten gemaakte afspraken te verdraaien en ter discussie te stellen, waarbij verweerder in strijd met de belangen van klaagster heeft bepleit dat de uitkoopwaarde van de woning in een keer moest worden betaald, met als doel zijn declaraties betaald te krijgen;

2) zich tot de notaris van zijn cliënt te wenden met – opnieuw – als doel zijn eigen declaraties betaald te krijgen;

3) nadat zijn cliënt de uitkoopsom had ontvangen – en nog de declaratie van verweerder niet voldeed – op 18 juli 2013 een betalingsregeling met zijn cliënt te treffen en die “door middel van een kort geding te laten bekrachtigen”, terwijl die regeling belastend is voor klaagster;

4) de mediation over de partneralimentatie te frustreren, waarbij elk voorstel dat hij deed uitsluitend gericht was op voldoening van zijn declaraties;

b) verweerder, nadat hij in maart of april 2014 de bijstand aan zijn cliënt heeft beëindigd, eerst beslag heeft gelegd onder zijn cliënt (waardoor klaagster het door haar gelegde beslag moest opheffen) en vervolgens onder klaagster derdenbeslag heeft gelegd, terwijl verweerder had kunnen weten dat klaagster niets aan haar ex-echtgenoot verschuldigd was;

c) door zijn toedoen en bemoeienis de situatie is verergerd, hetgeen tot emotionele en financiële schade voor klaagster en haar zoon heeft geleid.

3 VERWEER

Verweerder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Op het verweer wordt hierna waar nodig ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van klaagsters wederpartij.

4.3 Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Partijdigheid is immers één van de kernwaarden voor de advocaat; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Bedoelde vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos of op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.4 Verweerder heeft tegen klachtonderdeel a-1 ingebracht dat niet hij maar de advocaat van klaagster op een gegeven moment de onderhandelingen over een convenant heeft afgebroken en ervoor heeft gekozen door te procederen. Bovendien, zo stelt verweerder, heeft hij steeds vanuit het belang van zijn cliënt gehandeld. Inzicht in de beweegredenen van zijn cliënt hoeft hij echter aan klaagster – de wederpartij van zijn cliënt – in deze klachtprocedure niet te geven, zo meent verweerder. De voorzitter acht dit laatste uitgangspunt juist: het is aan klaagster om handen en voeten te geven aan haar stelling dat verweerder jegens haar als wederpartij de hiervoor, in 4.3 genoemde grenzen heeft overschreden, bijvoorbeeld doordat hij haar belangen heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk belang van de cliënt van verweerder was gediend. Daarin is klaagster niet geslaagd. Het dossier bevat naar het oordeel van de voorzitter geen aanknopingspunt voor de gedachte dat verweerder (tijdens de onderhandelingen, ter zitting en tijdens de mediation) niet de redelijke belangen van zijn eigen cliënt diende bij zijn optreden jegens klaagster. Klaagster heeft voorts haar klacht betreffende het verdraaien van afspraken niet geconcretiseerd: zij heeft niet uitgelegd om welke afspraak het gaat en op welke wijze die verdraaid zou zijn. Dit alles maakt dat de klachtonderdelen a-1 en a-4 kennelijk ongegrond zijn. Wie de onderhandelingen over een convenant heeft afgebroken kan in het licht van het voorgaande in het midden blijven.

4.5 Verweerder heeft terecht aangevoerd dat klaagster bij de klachtonderdelen a-2 en a-3 niet een eigen, rechtstreeks belang heeft. Welke financiële afspraken verweerder met zijn cliënt maakt en op welke wijze hij betaling van zijn cliënt tracht te verkrijgen, is een kwestie tussen verweerder en zijn cliënt en gaat klaagster niet aan. Niet valt in te zien – en klaagster heeft ook niet toegelicht – waarom het verweerder niet vrij stond om te trachten via de notaris betaling van zijn declaraties ten laste van zijn cliënt te verkrijgen. In de klachtonderdelen a-2 en a-3 is klaagster op grond van het voorgaande kennelijk niet ontvankelijk.

Klachtonderdeel b)

4.6 Klaagster klaagt voorts over de (naar de voorzitter begrijpt: executoriale) beslagen die verweerder ten laste van zijn cliënt heeft gelegd, met name over het derdenbeslag dat hij ten laste van zijn cliënt onder klaagster heeft gelegd. Hier is vermoedelijk sprake van een misverstand bij klaagster: zij meent kennelijk dat het derdenbeslag haar in haar rechtspositie jegens haar ex-echtgenoot kan schaden. Dit is echter niet het geval: zij ondervindt als derde-beslagene van het beslag geen nadeel. Een eventueel recht op verrekening met een vordering die zij op haar wederpartij heeft, wordt door het derdenbeslag niet beïnvloed. Uit de (bijlagen bij de) derdenverklaring die klaagster heeft afgelegd blijkt ook dat klaagster haar schuld aan de ex-echtgenoot heeft verrekend met haar (alimentatie)vordering op de ex-echtgenoot. Uit de stellingen van klaagster kan niet worden afgeleid dat verweerder – die de ex-echtgenoot niet meer bijstond ten tijde van de beslaglegging – wist of behoorde te weten dat van een schuld van klaagster aan de ex-echtgenoot geen sprake kon zijn. Dat het derdenbeslag onder klaagster een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging van verweerder oplevert, valt dan ook niet in te zien. Voor zover klaagster bedoelt te klagen over het feit dat verweerder nu net als klaagster verhaal zoekt op het vermogen van de ex-echtgenoot, zodat er voor klaagster minder verhaalsmogelijkheden overblijven, is de klacht ook ongegrond: verweerder mag met inachtneming van de daarvoor geldende regels uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verhaal zoeken op het vermogen van zijn voormalig cliënt, tegen wie hij kennelijk een executoriale titel heeft.

Klachtonderdeel c)

4.7 Klachtonderdeel c) komt neer op een samenvatting van de voorgaande onderdelen van de klacht en mist daarom zelfstandige betekenis.

4.8 De conclusie van het voorgaande is dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. De voorzitter zal de klacht derhalve, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klachtonderdeel a-2 en a-3 kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdelen a-1, a-4, b) en c) kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 12 november 2015.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 november 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.