ECLI:NL:TADRAMS:2015:253 Raad van Discipline Amsterdam 15-111A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:253
Datum uitspraak: 09-11-2015
Datum publicatie: 20-11-2015
Zaaknummer(s): 15-111A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder had de afspraken omtrent het in behandeling nemen van de zaak schriftelijk moeten bevestigen. Gegrond zonder maatregel.

Beslissing van 9 november 2015

in de zaak 15-111A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 juni 2015 met kenmerk 4014-0921, door de raad ontvangen op 25 juni 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 september 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 16.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft zich op verwijzing van het juridisch loket, tot verweerder gewend voor advies en mogelijke rechtsbijstand na terugvordering door de Belastingdienst van toeslagen. Deze terugvordering was het gevolg van vermeend onjuist handelen of nalaten door het UWV.

2.3 Verweerder heeft op basis van de door klaagster aan hem verstrekte stukken voor klaagster gesubsidieerde rechtshulp aangevraagd. Verweerder heeft contact opgenomen met het UWV voor aanvullende informatie.

2.4 Enige tijd later is de aanvraag voor gesubsidieerde rechtshulp afgewezen. Vervolgens heeft klaagster haar dossier laten ophalen bij verweerder.

2.5 Bij brief van 4 december 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder te lang heeft gewacht met het daadwerkelijk in behandeling nemen van de zaak van klaagster;

b) verweerder een termijn voor bezwaar dan wel beroep heeft laten verlopen;

c) verweerder heeft gelogen over contacten van verweerder met UWV en/of de Belastingdienst;

d) verweerder in de zaak van klaagster geen werkzaamheden heeft verricht.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen stelt de raad voorop dat het uitgangspunt van verweerder dat er tussen hem en klaagster geen advocaat-cliënt relatie heeft bestaan omdat hij nog niet inhoudelijk met de zaak was begonnen en er wat hem betreft sprake was van een voorwaardelijke opdracht, niet juist is. Klaagster was naar hem in zijn hoedanigheid van advocaat verwezen en hij heeft haar vervolgens in die hoedanigheid gesproken en stukken van haar in ontvangst genomen. Onder meer de gedragsregels voor advocaten zijn daarbij van begin af aan van toepassing geweest.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Klaagster verwijt verweerder onder meer dat hij te lang heeft gewacht met het daadwerkelijk in behandeling nemen van de zaak. Verweerder stelt dat hij met klaagster heeft afgesproken dat hij de zaak pas in behandeling zou nemen als een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand was toegekend. Klaagster betwist deze stelling. De raad wil ervan uitgaan dat het de intentie van verweerder is geweest om bovengenoemde afspraak met klaagster te maken maar moet ook constateren dat klaagster in de veronderstelling was dat verweerder direct actie zou ondernemen. Een advocaat dient belangrijke afspraken en gezamenlijk genomen beslissingen vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Ook de afspraak dat de advocaat pas een zaak in behandeling neemt na toekenning van een toevoeging dient dus schriftelijk te worden vastgelegd.

4.4 Zoals verweerder heeft erkend, heeft hij nagelaten om schriftelijk aan klaagster te bevestigen dat hij met haar had afgesproken dat hij pas na toekenning van een toevoeging met de behandeling van haar zaak zou beginnen. Dit valt hem te verwijten. Bij gebreke van een schriftelijke bevestiging van de afspraken is de raad thans niet in staat vast te stellen dat verweerder klaagster voldoende heeft duidelijk gemaakt dat hij niets zou doen voordat een toevoeging zou zijn toegekend. Deze onduidelijkheid komt tuchtrechtelijk voor risico van verweerder, in die zin dat de raad ervan uit moet gaan dat klaagster in de veronderstelling verkeerde dat verweerder onmiddellijk aan de slag zou gaan.

4.5 Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 Uit het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard, is niet gebleken dat verweerder over stukken van klaagster beschikte waarin een beroep- of bezwaartermijn stond vernoemd. Hierdoor is niet komen vast te staan dat verweerder een (fatale) termijn heeft laten verlopen.

4.7 Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8 Evenmin is komen vast te staan dat verweerder gelogen heeft over het benaderen van de Belastingdienst want verweerder heeft deze stelling van klaagster betwist. Nu de verklaringen van klaagster en verweerder op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan kan, de raad er geen oordeel over uitspreken. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klaagster, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies is gebeurd.

4.9 De raad verklaart klachtonderdeel c) derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.10 Tussen partijen staat niet ter discussie dat verweerder (vrijwel) geen werkzaamheden voor klaagster heeft verricht. Het is een advocaat in beginsel toegestaan om eerst een toevoeging of andere betaling gegarandeerd te willen zien, en dan pas met zijn of haar dienstverlening te verbinden. Dat kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn, maar dergelijke omstandigheden zijn hier niet gesteld en niet gebleken.

4.11 Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 De raad acht in het onderhavige geval gronden aanwezig om aan verweerder geen maatregel op te leggen. Daarbij wordt overwogen dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en ter zitting inzicht heeft getoond in het feit dat hij jegens klaagster niet zorgvuldig heeft gehandeld.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond zonder oplegging van maatregel;

- verklaart klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. J.J. Trap, S. Wieberdink, C. Oberman, A. van Marwijk Kooy, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen b), c) en d), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel a), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl