ECLI:NL:TADRAMS:2015:245 Raad van Discipline Amsterdam 15-072A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:245
Datum uitspraak: 02-11-2015
Datum publicatie: 05-11-2015
Zaaknummer(s): 15-072A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder zou onder meer ten onrechte weigeren de door klaagster geleden schade te vergoeden en misbruik maken van procesrecht. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van 2 november 2015

in de zaak 15-072A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 maart 2015 met kenmerk 4014-0612, door de raad ontvangen op 19 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 september 2015 in aanwezigheid van klaagster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 37 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennis genomen van de brief met bijlagen van klaagster van 3 september 2015, door de raad ontvangen op 3 september 2015.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster van 2002 tot september 2011 bijgestaan in een aantal civiele procedures tegen haar ex-partner, waaronder een huurzaak bij de kantonrechter.

2.3 In het kader van de huurzaak is klaagster bij vonnis van de kantonrechter van 20 november 2008 veroordeeld tot terugbetaling aan haar ex-partner van een lening, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 24 januari 1995. Van dit vonnis is door verweerder namens klaagster hoger beroep ingesteld. Daarbij is geen grief gericht tegen de ingangsdatum van de verschuldigdheid van de contractuele rente. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter wat de ingangsdatum van de contractuele rente betreft in stand te laten. Verweerder heeft tevergeefs verzocht bij herstelbeslissing te bepalen dat de ingangsdatum van de contractuele rente 1 juni 1997 is. Tussen verweerder en klaagster is afgesproken dat verweerder “geen nota in rekening zal brengen voor de werkzaamheden verbandhoudende met het renteverschil”.

2.4 Voor 2010 heeft verweerder geen uurtarief op zijn nota’s vermeld en geen urenspecificaties aan klaagster verstrekt. Verweerder rekende voor 2010 een uurtarief van tussen de € 125,- en € 150,-. Vanaf 1 maart 2010 heeft verweerder een uurtarief van € 250,- bij klaagster in rekening gebracht.

2.5 In 2012 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. De procedure is geëindigd met een beslissing van de raad van 13 mei 2013 (zaaknummer 12-262A), waarin aan verweerder een voorwaardelijke schorsing is opgelegd van een maand. In de beslissing van de raad staat, voor zover hier relevant:

“Ad klachtonderdeel b

(...)

4.13 Niet betwist is dat verweerder aan klaagster heeft toegezegd de (vermeende) fout ten aanzien van de ingangsdatum van de rente te (trachten te) herstellen zonder daarvoor honorarium in rekening te brengen. (...) Verweerder heeft in strijd met die afspraak in totaal een bedrag van € 9.293,74 inclusief btw aan klaagster gedeclareerd, waarvan klaagster – nadat verweerder op betaling daarvan had aangedrongen – onder protest een bedrag van € 7.809,87 in contanten heeft betaald. Een cliënt moet ervan op aan kunnen dat een advocaat zich houdt aan gemaakte afspraken over de honorering. Door dat niet te doen, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. (...)

Ad klachtonderdeel d

4.19 Klachtonderdeel d heeft betrekking op het door verweerder gehanteerde tarief.

4.20 Vast is komen te staan – als door klaagster gesteld en door verweerder niet weersproken – dat verweerder voor 2010 geen uurtarief op zijn nota’s vermeldde en geen urenspecificaties aan klaagster verstrekte. Verweerder heeft uitgelegd dat hij in die jaren zeer gematigd declareerde en – omgerekend naar bestede uren – aanvankelijk slechts € 125,- tot € 150,- per uur heeft gerekend. Gesteld noch gebleken is dat verweerder op enig moment andere afspraken over zijn tarief met klaagster heeft gemaakt. De raad stelt vast dat verweerder in de overgelegde specificaties en (concept)declaraties, die allemaal betrekking hebben op 2010 en 2011, steevast een uurtarief van € 250 per uur heeft gehanteerd. Verweerder is dus vanaf 2010 veel forser gaan declareren dan daarvoor. Dat had hij schriftelijk met klaagster overeen moeten komen. (...)

4.22 Door vanaf 2010 veel meer te gaan rekenen aan klaagster zonder daarover tevoren duidelijke (en schriftelijke) afspraken te maken, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. (...)”

2.6 Klaagster heeft verweerder op 31 juli 2013 gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd hem te veroordelen aan haar te voldoen het bedrag dat zij hem als gevolg van het door hem gehanteerde hogere uurtarief teveel heeft betaald, alsmede het bedrag dat hij in strijd met de gemaakte afspraken aan haar in rekening heeft gebracht voor werk dat het gevolg is van “de rentekwestie”.

2.7 Begin 2014 heeft verweerder klaagster gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd haar te veroordelen tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 7.282,73 terzake van een aantal openstaande declaraties, te vermeerderen met een bedrag van € 766,- uit hoofde van niet betaalde voorschotnota’s.

2.8 Bij brief van 17 augustus 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.9 Bij vonnis van 28 oktober 2014 heeft de kantonrechter verweerder in de in § 2.6 genoemde procedure veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag in hoofdsom van € 14.091,11. Verweerder is in appel gekomen van dit vonnis. Tevens heeft hij een executiegeschil aanhangig gemaakt in kort geding. De voorzieningenrechter heeft de vordering van verweerder afgewezen.

2.10 In juli 2015 heeft klaagster het faillissement van verweerder aangevraagd.

2.11 Bij arrest van 28 juli 2015 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en verweerder veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag in hoofdsom van € 74,91. Klaagster is in de proceskosten veroordeeld. Het hof heeft hiertoe, voor zover hier relevant, het volgende overwogen:

“3.5. In de grieven I en II komt [verweerder] op tegen de overweging van de kantonrechter (...) dat een bedrag van € 7.273,61 toewijsbaar is in verband met de ‘rentekwestie’. De kantonrechter heeft aangenomen dat [klaagster] een bedrag van € 7.809,87 in contanten heeft voldaan en dat dit bedrag behoudens het deel daarvan dat betrekking geeft op voorschotten onverschuldigd is betaald door [klaagster].

3.6. [Verweerder] heeft uiteengezet dat het gaat om een totaalbedrag aan nota’s van € 8.497,60 en dat uit de loop van het uitvoerige mailverkeer tussen partijen volgt dat niet juist is dat [klaagster] een bedrag van € 7.809,87 (contant) heeft betaald. Het hof acht de klacht van [verweerder] gegrond. Uit de overgelegde e-mails (...) moet worden afgeleid dat [klaagster] steeds heeft geweigerd de desbetreffende nota’s van [verweerder] te voldoen. (...)

3.10. In grief III betoogt [verweerder], zo begrijpt het hof, dat de kantonrechter (...) bij de bepaling van het bedrag waarover de herberekening op basis van het juiste uurtarief dient plaats te hebben van een onjuist bedrag is uitgegaan. In het bijzonder, zo begrijpt het hof het betoog van [verweerder], zijn latere betalingen dan 1 maart 2010 ten onrechte niet toegerekend aan nota’s van [verweerder] over de periode van voor 1 maart 2010 (over welke periode wel het juiste uurtarief was gehanteerd door [verweerder]).

3.11. Het hof constateert dat [verweerder] in hoger beroep een uitgebreide uiteenzetting heeft gegeven en nota’s in het geding heeft gebracht die uitmonden in de conclusie dat per april 2010 uit 2009 nog een bedrag open stond voor [klaagster] van € 7.969,87. Het hof constateert voorts dat [klaagster] bij memorie van antwoord niet of nauwelijks is ingegaan op hetgeen [verweerder] op dit punt bij memorie van grieven naar voren heeft gebracht. (...) Het hof verbindt aan een en ander de conclusie dat de berekening door [verweerder] van het genoemde bedrag van € 7.969,87 als in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd bestreden voor juist moet worden gehouden. Over dit bedrag dient dus geen herberekening op basis van een ander uurtarief te worden uitgevoerd. Grief III slaagt.

3.12. Grief IV betreft de opstelling in het vonnis onder 13. Daarin zijn twee bedragen opgenomen die de kantonrechter in de visie van [verweerder] ten onrechte als door [klaagster] betaald heeft aangemerkt.

3.13. Het eerstbedoelde bedrag is € 4.000,-, vermeld in de opstelling onder 7. Het tweede bedrag is € 3.025,- vermeld in de opstelling onder 8. Uit het eerder overwogene, meer in het bijzonder rov. 3.6, vloeit voort dat en waarom de klacht op beide onderdelen gegrond is. Ook grief IV slaagt.

(...)

3.18. De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat van het door de kantonrechter berekende bedrag van € 15.161,32 nog moeten worden afgetrokken € 7.969,87, € 4.000,- en € 3.025,-, zodat resteert € 166,45 als het bedrag waarover een herberekening op basis van een uurtarief van € 137,50 (in plaats van € 250,-) moet worden uitgevoerd. Die herberekening resulteert erin dat van het bedrag van € 166,45 een deel van € 74,91 te veel is gedeclareerd. Dit bedrag is voor toewijzing vatbaar wegens onverschuldigde betaling.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) weigert om de schade die klaagster stelt te lijden aan haar te vergoeden;

b) weigert om het teveel aan klaagster in rekening gebracht honorarium aan haar terug te betalen;

c) de rechtsgang frustreert;

d) ongepaste en kwetsende teksten uit;

e) misbruik maakt van procesrecht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft klaagster 10 jaar bijgestaan en in het contact met klaagster steeds getracht “de angel er uit te halen”. Volgens verweerder handelt klaagster uit rancune jegens hem. Verweerder erkent dat hij de gedragingen van klaagster als ziekelijk, lasterlijk en een vorm van stalking ervaart. Bedoelde uitlatingen zijn niet gedaan om klaagster te beledigen. Verweerder begrijpt dat klaagster een en ander als onprettig ervaart, maar dan zal zij haar gedragingen moeten aanpassen. Verweerder heeft voorts in de klachtenprocedure slechts in algemene termen erkend dat er noodgedwongen een paar kleinere contante betalingen hebben plaatsgevonden, terwijl hij in de procedure voor de kantonrechter tot achter de komma verantwoording heeft afgelegd over zijn declaraties. Het is derhalve niet zo dat verweerder zaken bij de raad heeft erkend, die hij in de procedures bij de kantonrechter en het hof ontkent. Hij voert simpelweg verweer en dat had klaagster kunnen verwachten, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a), b), c) en e)

5.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij weigert de door haar geleden schade aan haar te vergoeden, het door hem teveel in rekening gebrachte honorarium aan haar terug te betalen, de rechtsgang te frustreren en misbruik van procesrecht te maken.

5.3 De raad overweegt als volgt. Klaagster heeft verweerder naar aanleiding van de beslissing van de raad van 13 mei 2013 gedagvaard voor de kantonrechter en, kort gezegd, gevorderd hem te veroordelen de door haar te veel betaalde bedragen aan haar terug te betalen. Klaagster is in eerste aanleg in het gelijk gesteld: verweerder is veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag van € 14.091,11. In hoger beroep heeft het hof klaagster echter grotendeels in het ongelijk gesteld en geoordeeld dat verweerder slechts een bedrag van € 74,91 teveel aan klaagster heeft gedeclareerd. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en verweerder veroordeeld voornoemd bedrag aan klaagster te voldoen. Klaagster is op haar beurt veroordeeld de proceskosten in beide instanties aan verweerder te voldoen ten bedrage van in totaal € 3.340,43. Hiermee staat vast dat verweerder geen bedrag meer verschuldigd is aan klaagster. Dit betekent dat zowel de klacht dat verweerder ten onrechte weigert de door klaagster geleden schade te vergoeden als de klacht dat verweerder ten onrechte weigert het te veel aan klaagster in rekening gebrachte honorarium aan haar terug te betalen ongegrond zijn. Ook het verwijt van klaagster dat verweerder de rechtsgang frustreert en misbruik maakt van procesrecht is ongegrond. Verweerder had immers een rechtens te respecteren belang om zich te verweren tegen de door klaagster jegens hem ingestelde vordering en om in appel te komen van het vonnis van de kantonrechter. Dat verweerder daarbij tuchtrechtelijke grenzen heeft overschreden is niet gebleken. Klachtonderdelen a), b), c) en e) zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.4 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder ongepaste en kwetsende teksten te uiten, met name in de door hem bij de kantonrechter ingediende akte na comparitie.

5.5 De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat verweerder bij het voeren van verweer een zekere vrijheid heeft. Die vrijheid is echter niet onbegrensd. In de akte na comparitie schrijft verweerder onder meer dat een bepaalde bewering van klaagster als kennelijk leugenachtig terzijde kan worden gelegd, dat klaagster de rechtbank misleidt en er doelbewust op uit is geweest om een zeer schimmig beeld van verweerder te schetsen, dat klaagster aantoonbaar haar waarheidsplicht heeft geschonden en dat verweerder de aanhoudende aantijgingen van klaagster, die wat hem betreft inmiddels een vorm van stalking aannemen, meer dan zat is. De raad is van oordeel dat verweerder met deze uitlatingen de tuchtrechtelijke grens niet heeft overschreden. Hetzelfde geldt voor de uitlatingen die verweerder zou hebben gedaan in een e-mail aan klaagster van 21 maart 2014. Ook klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga, M. Middeldorp, M.W. Schüller en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 november 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 november 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl