ECLI:NL:TADRAMS:2015:227 Raad van Discipline Amsterdam 15-096A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:227
Datum uitspraak: 21-09-2015
Datum publicatie: 25-09-2015
Zaaknummer(s): 15-096A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat tegen andere advocaat. Verweerder heeft gehandeld zoals een advocaat niet betaamt door zonder vooroverleg op bezoek te gaan bij de cliënt van klager. Klacht (deels) gegrond. Berisping.

Beslissing van 21 september 2015

in de zaak 15-096A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 april 2015 met kenmerk 4014 0780, door de raad ontvangen op 9 april 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 augustus 2015 in aanwezigheid van verweerder. Klager had de raad vooraf bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 20 oktober 2014 had klager piketdienst. Op zondagavond 19 oktober 2014 is een melding consultatiebijstand en een melding inverzekeringstelling voor de heer B. aan het kantoor van klager gezonden. Klager heeft de heer B. op 20 oktober 2014 omstreeks 09.30 uur bezocht in het Arrestantencomplex Politie Utrecht (hierna APU).

2.3 Verweerder heeft de heer B. op 20 oktober 2014 omstreeks 10.55 uur bezocht in het APU.

2.4 Bij faxbericht van 20 oktober 2014 omstreeks 12.00 uur heeft verweerder klager het volgende medegedeeld:

“Op verzoek van de heer [B.], verzoek ik U de behandeling van zijn strafzaak te willen overdragen. De heer [B.] wil U bedanken voor Uw inspanningen

De heer [B.] is in contact met mij gekomen via zijn vriend en medeverdachte de heer A. Ik heb begrepen dat U de heer [B.] heeft bezocht maar U kunt Uw bemoeienissen vanaf heden als beëindigd beschouwen.

De schriftelijke verklaring van de heer [B.] zend ik U bijgaand.”

2.5 Bij brief van 21 oktober 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de heer B. heeft bezocht zonder dat dit op voorafgaand verzoek van de heer B. is gebeurd;

b) de heer B. heeft bezocht zonder dat klager hier toestemming voor had gegeven;

c) de belangen van de heer B. heeft behartigd terwijl hij ook een medeverdachte bijstond.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat de heer A. een vaste cliënt van hem is en dat hij op verzoek van de familie van de heer B., die bevriend is met (de familie van) de heer A., met de heer B. heeft gesproken, teneinde hem te vertellen dat hij zijn familie op de hoogte zou brengen en voor eventueel transport zou zorgen. De heer B. heeft verweerder tijdens dat gesprek verzocht zijn belangen te behartigen. Dit verzoek heeft hij aan klager voorgelegd. Indien klager het niet eens was het verzoek, dan had hij dat kunnen aangegeven. Klager heeft dit echter niet gedaan en zich direct tot de deken gewend, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Met dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de heer B. heeft bezocht zonder dat de heer B. daarom had gevraagd. De raad overweegt dat, anders dan klager lijkt te veronderstellen, een advocaat geen toestemming nodig heeft van een gedetineerde om deze te bezoeken. Bovendien heeft verweerder, zo heeft hij onbetwist gesteld, de heer B. op verzoek van zijn familie bezocht. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Ten aanzien van dit klachtonderdeel stelt de raad voorop dat de advocaat die door derden is aangezocht om een gedetineerde verdachte bij te staan aan wie reeds een andere advocaat is toegevoegd en die de verdachte wenst te bezoeken, de toegevoegde advocaat tijdig in kennis behoort te stellen van zijn voornemen om de verdachte te bezoeken. De opvolgend raadsman, die zonder medeweten van de oorspronkelijke raadsman de verdachte gaat bezoeken kan immers – onbewust maar ook opzettelijk – de verdachte bewegen om hem als opvolgend raadsman te nemen. Zo ligt het voor de hand dat hij zichzelf zal kunnen aanprijzen en de andere raadsman als een niet vakbekwaam collega zal duiden. Het gevolg van deze praktijk is dat de oorspronkelijke raadsman zich op onbehoorlijke wijze gepasseerd zal voelen en zich van verdiensten beroofd ziet zonder dat hij de zuiverheid van wisseling van raadsman kon verifiëren of beïnvloeden. Het staat een raadsman in beginsel niet vrij zich te mengen in de relatie tussen een verdachte en zijn raadsman. De regels voor de vrije advocaatkeuze strekken er niet toe inbreuken op een bestaande rechtsverhouding tussen een advocaat en zijn cliënt te faciliteren.

5.4 De gedragsregels bepalen niet anders. Zo behoort een advocaat in zijn verhouding tot een andere advocaat te streven naar welwillendheid en vertrouwen, Gedragsregel 17. Daaruit vloeit voort dat de belangen van een optredend raadsman dienen te worden gerespecteerd. Het in contact treden met de verdachte ‘achter de rug van de bestaande raadsman om’ is, behoudens bijzondere omstandigheden, een handelwijze die niet valt te verenigen met een respectvolle omgang met een collega en met de strekking van deze Gedragsregel.

5.5 Uit een en ander volgt dat het verweerder in de onderhavige situatie bij gebreke van voorafgaand onderling overleg met klager in beginsel niet was toegestaan de heer B. te benaderen. De enkele omstandigheid dat de familie van de heer B. verweerder telefonisch had benaderd, zoals verweerder stelt, rechtvaardigde niet dat verweerder, zonder overleg met klager, de heer B. kon gaan bezoeken. Dat bezoek kon pas plaatsvinden nadat klager zich van de vrijheid van de keuze van de heer B. had kunnen vergewissen.

5.6 Zoals voor veel regels geldt, zijn in het geval van bijzondere omstandigheden uitzonderingen te maken. Zulke omstandigheden zijn evenwel gesteld noch gebleken. De enkele omstandigheid dat verweerder de heer B. slechts heeft bezocht op verzoek van zijn familie om hem te vertellen dat hij zijn familie op de hoogte zou brengen en voor transport zou zorgen, is ontoereikend. Verweerder gaat er daarmee aan voorbij dat de uitkomst van het gesprek, dat volgens verweerder tweeënhalve minuut heeft geduurd, is geweest dat de heer B. een schriftelijke verklaring heeft getekend waarin hij om bijstand door verweerder heeft verzocht, en dat verweerder klager direct na dat bezoek heeft verzocht de zaak van de heer B. aan hem over te dragen. Bovendien had verweerder de mededeling aan de heer B. ook op andere wijze, bijvoorbeeld door het plegen van een telefoontje aan het APU, aan hem kenbaar kunnen maken.

5.7 Verweerder heeft mitsdien door op bezoek te gaan bij de heer B. zonder vooroverleg met klager gehandeld en/of nagelaten zoals een advocaat niet betaamt. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.8 Wat dit klachtonderdeel betreft overweegt de raad dat een klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Alleen de deken kan ook in het algemeen belang een klacht indienen. De raad is van oordeel dat klager niet in zijn belang wordt getroffen doordat verweerder de belangen van heer B. behartigt, terwijl hij ook een medeverdachte bijstaat. Dit ziet immers op de relatie tussen verweerder en zijn cliënt. Klachtonderdeel c) is daarom niet-ontvankelijk.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft gehandeld en/of nagelaten zoals een advocaat niet betaamt. Gelet op de omstandigheden van het geval, waarbij de raad tevens van belang acht dat verweerder er ter zitting geen blijk van heeft gegeven dat hij inziet dat hij onjuist heeft gehandeld en laconiek op de klacht van klager heeft gereageerd, acht de raad de maatregel van berisping hier passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G. Kaaij, P. van Lingen, B. Roodveldt en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 september 2015 verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen a) en c) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdeel b) hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl