ECLI:NL:TADRAMS:2015:213 Raad van Discipline Amsterdam 15-146A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2015:213 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-09-2015 |
Datum publicatie: | 24-09-2015 |
Zaaknummer(s): | 15-146A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen nieuwe advocaat voormalig cliënt van klaagster. Klachten deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. |
Beslissing van 10 september 2015
in de zaak 15-146A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 20 augustus 2015 met kenmerk 4014-0954, door de raad ontvangen op 21 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagster is de voormalig advocaat van de heer R. (hierna R.), eigenaar van een schildersbedrijf. In mei 2011 heeft klaagster de rechtsbijstand aan R. neergelegd en in november 2011 heeft zij zich op eigen verzoek als advocaat laten schrappen van het tableau. R. (en zijn vennootschappen) worden thans vertegenwoordigd door verweerder. Klager is de partner van klaagster.
1.3 Klaagster en R. zijn verwikkeld in een rechtsstrijd, onder meer over welke werkzaamheden R. voor klaagster zou hebben verricht, onbetaalde facturen van klaagster aan R. en mededelingen aan derden welke klaagster over R. zou hebben gedaan.
1.4 In 2012 hebben R. en één van zijn vennootschappen een kort geding aanhangig gemaakt tegen klaagster en haar dochter en onder meer gevorderd hen op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen de (advocatuurlijke) geheimhoudingsplicht onverkort na te leven. Bij vonnis van 7 december 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad de vordering jegens de dochter afgewezen en de vordering jegens klaagster toegewezen.
1.5 (Een van de vennootschappen van) R. heeft klaagster gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland terzake het onbetaald laten van facturen voor schilderwerkzaamheden. Bij (eind)vonnis van 24 september 2014 heeft de kantonrechter klaagster veroordeeld om aan R. te voldoen een bedrag van € 6.362,80 plus rente en kosten. De kantonrechter heeft hiertoe, voor zover hier relevant, het volgende overwogen:
“(…) Uit de verklaringen van de getuigen (…) kan genoegzaam worden opgemaakt dat de buitenkant van de woning van [klaagster, vzt.] is geschilderd door personeel van [R., vzt.]. Voorts heeft [klaagster, vzt.] niet betwist dat de betreffende schilderwerkzaamheden zijn geoffreerd door [R., vzt.] (…) Nu (…) vaststaat dat de schilders van [R., vzt.] schilderwerkzaamheden aan de buitenkant van voormelde woning van [klaagster, vzt.] hebben uitgevoerd en niet is gesteld of gebleken dat [klaagster, vzt.] daar toen bezwaar tegen gemaakt heeft, heeft [klaagster, vzt.] (als zij al niet mondeling akkoord is gegaan met die offerte, zoals [R., vzt.] als getuige heeft verklaard) die offerte in elk geval stilzwijgend aanvaard. Het wordt dan ook bewezen geacht dat [klaagster, vzt.] aan [R., vzt.] opdracht heeft gegeven tot het schilderen van de gehele buitenkant van de woning van [klaagster, vzt.]."
1.6 (Een van de vennootschappen van) R. heeft ter executie van voornoemd vonnis van 24 september 2014 executoriaal beslag doen leggen op de woning van klaagster. De woning van klaagster was ten tijde van het leggen van het beslag reeds verkocht en zou (volgens klagers) op 29 december 2014 geleverd worden.
1.7 Klaagster heeft vervolgens (een van de vennootschappen van) R. in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland en gevorderd het beslag op te heffen. Klaagster heeft het kort geding voorafgaand aan de zitting ingetrokken.
1.8 Op 28 november 2014 heeft verweerder namens (een van de vennootschappen van) R. het faillissement van klaagster aangevraagd. Klaagster is door het Hof Arnhem-Leeuwarden failliet verklaard. Klaagster heeft hiertegen cassatieberoep ingesteld.
1.9 Bij brief van 10 december 2014 heeft verweerder klagers onder meer het volgende geschreven:
“Namens cliënt, [R., vzt.] vraag ik uw aandacht voor het volgende.
U heeft zich bij herhaling en ten overstaan van verschillende personen en instanties smadelijk uitgelaten over cliënt. Deze uitlatingen zagen er in het bijzonder op dat [R., vzt.] zou hebben afgeperst en gedreigd met toebrengen van fysiek en psychisch leed, en zich schuldig zou hebben gemaakt aan oplichting en vernieling. Deze uitlatingen hebben geen onderbouwing in de feiten, en cliënt werpt deze verre van hem. Terzake is meerdere malen aangifte gedaan (…)
Cliënt heeft vastgesteld dat dit ook recent weer is gebeurd (…)
Het doen van dergelijke uitlatingen is te kwalificeren als smaad en is onrechtmatig jegens cliënt. (…)
Namens cliënt sommeer ik u het doen van dergelijke smadelijke uitlatingen per direct te staken en gestaakt te houden. Voorts sommeer ik u deze uitlatingen te rectificeren door onderstaande tekst over te nemen op eigen papier, te dateren en te ondertekenen en aan mij te retourneren. (…)
Bij gebreke aan voldoening aan deze sommatie zal cliënt u terzake in rechte betrekken. (…)
“Hierbij verklaren ondergetekenden dat de uitlatingen, die zij hebben gedaan over de heer [R., vzt.], als zou de heer [R., vzt.] hebben afgeperst en gedreigd met het toebrengen van fysiek en psychisch leed (zoals mishandeling en verkrachting) en zich schuldig zou hebben gemaakt aan oplichting en vernieling, onjuist zijn en gebaseerd zijn op onwaarheden. Wij herroepen hierbij deze bewerkingen en negatieve uitlatingen met betrekking tot de heer [R., vzt.].”
Klagers hebben niet aan de sommatie voldaan.
1.10 Bij brief van 12 december 2014, aangevuld bij brief van 15 december 2014, hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.11 Bij e-mail van 15 december 2014 heeft verweerder de koper van de woning van klaagster, de heer A (hierna A.) onder meer het volgende geschreven:
“My client has seized the house of [klaagster, vzt.] (…) I understand that you bought his house. In this respect my client has been summoned by [klaagster 1, vzt.] to lift the seizure.
You have told me on the phone that the purchase price for the house is approximately EUR 250.000. Can you please confirm the exact amount? Furhermore I would like you to inform me on which date the transfer of the house before the civil law notary is now scheduled. “
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) zich door R. laat gebruiken als instrument voor diens criminele activiteiten;
b) klagers een verklaring ter ondertekening heeft voorgehouden, welke zij niet kunnen ondertekenen;
c) klaagster heeft beschuldigd haar beroepsgeheim als voormalig advocaat van R. te hebben geschonden;
d) onrechtmatig beslag heeft gelegd op de woning van klaagster;
e) ten onrechte het faillissement van klaagster heeft aangevraagd;
f) de koper van de woning van klaagster heeft benaderd en getracht heeft hem op intimiderende wijze ertoe te bewegen af te zien van de koop;
g) meerdere advocaten van klagers, althans klaagster, heeft bedreigd en geïntimideerd;
h) de (echtgenote van de) notaris die belast zou zijn met de levering van de woning van klaagster heeft geïntimideerd en onder druk heeft gezet;
i) vorderingen namens R. heeft ingesteld tegen klaagster voor werkzaamheden verricht door R., althans diens vennootschap, die nimmer zijn verricht;
j) medewerking heeft verleend aan paulianeuze betalingen door R. namens een van zijn vennootschappen in het zicht van het faillissement van die vennootschap;
k) voor (een van de vennootschappen van) R. een rechtszaak heeft gevoerd, terwijl hij wist dat die zaak niet rechtvaardig was;
l) actief een rol speelt bij criminele activiteiten, onder meer door het plegen van smaad en laster.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert gemotiveerd verweer. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder zich als instrument te laten gebruiken voor de criminele activiteiten van R. De voorzitter is van oordeel dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerder dat sprake is (geweest) van criminele activiteiten aan de zijde van R., klagers onvoldoende hebben gemotiveerd dat verweerder zich door R. als instrument laat gebruiken voor diens criminele activiteiten. Het dossier biedt hiervoor ook geen aanknopingspunten. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Dit klachtonderdeel ziet op de brief van verweerder van 10 december 2014 (zie §1.9). In die brief heeft verweerder klagers namens R. gesommeerd bepaalde smadelijke uitlatingen over R. te staken en gestaakt te houden en de reeds door hen gedane uitlatingen te rectificeren door middel van een verklaring.
4.4 Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klagers te sommeren bepaalde smadelijke uitlatingen over R. te staken en gestaakt te houden en de reeds door hen gedane uitlatingen te rectificeren. Verweerder heeft de desbetreffende brief gestuurd namens zijn cliënt en handelde daarbij in het belang van zijn cliënt. Niet is gebleken dat hij daarbij de belangen van klagers nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.6 Klagers verwijten verweerder in dit klachtonderdeel klaagster ervan te beschuldigen haar beroepsgeheim als voormalig advocaat van R. jegens hem te hebben geschonden.
4.7 De voorzitter overweegt als volgt. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft in zijn vonnis van 7 december 2012 (zie § 1.4) geoordeeld dat klaagster haar beroepsgeheim jegens R. (en één van zijn vennootschappen) heeft geschonden en haar op straffe van een dwangsom veroordeeld haar beroepsgeheim na te komen. Voor zover verweerder klaagster ervan zou hebben beschuldigd haar beroepsgeheim niet te zijn nagekomen, dan berust deze beschuldiging, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, op feiten. Verweerder heeft hiermee dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdelen d) en e)
4.8 Deze klachtonderdelen zien op het door verweerder namens R. gelegde beslag op de woning van klaagster en op de door verweerder namens R. ingediende aanvraag van het faillissement van klaagster.
4.9 Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen geldt eveneens dat uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
4.10 Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster weigert het bedrag waartoe zij in het vonnis van 24 september 2014 (zie § 1.5) is veroordeeld aan (de vennootschap van) R. te betalen, reden waarom beslag is gelegd op haar woning. Omdat niet direct was te voorzien dat R. daaruit ook (op korte termijn) zou kunnen worden voldaan, is tevens het faillissement van klaagster aangevraagd, aldus verweerder.
4.11 De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door beslag te leggen op de woning van klaagster en haar faillissement aan te vragen. Verweerder heeft gehandeld namens en in het belang van zijn cliënt, R., die een vordering op klaagster heeft die hij betaald wil zien. Het leggen van beslag en het aanvragen van faillissement zijn daarbij gebruikelijke incassomethoden. Niet is gebleken dat verweerder daarbij de belangen van klagers, althans klaagster nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel f)
4.12 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder contact te hebben gehad met A. en op intimiderende wijze te hebben getracht hem te laten afzien van de koop.
4.13 Verweerder heeft aangevoerd dat het juist is dat hij A. heeft benaderd. Hij heeft hem gevraagd te bevestigen wat de koopprijs van de woning is en wat de overeengekomen datum van levering is. A. heeft verweerder de volgende dag opgebeld omdat hij achterdochtig was geworden en verweerder heeft hem toen uitgelegd dat R. een zakelijk conflict heeft met klaagster en dat hij in dat kader beslag op de woning van klaagster heeft gelegd. Voorts heeft verweerder A. meegedeeld dat klaagster in een procedure voor de rechtbank probeert dat beslag op te laten heffen, en dat als zij daarin succesvol is zij de woning gewoon aan hem kan leveren. Verweerder heeft A. er voorts op gewezen dat hij een overeenkomst heeft gesloten met klaagster waar hij niet zomaar onderuit kan en hem geadviseerd de uitkomst van de kortgedingprocedure af te wachten en een eigen advocaat in te schakelen. Verweerder heeft A. niet bedreigd of geïntimideerd, aldus – steeds – verweerder.
4.14 De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door contact op te nemen met A. teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de koopprijs en de leveringsdatum van de woning van klaagster, op welke woning de cliënt van verweerder, R., executoriaal beslag had gelegd. Dat verweerder A. onder druk heeft gezet, zoals klagers stellen, hebben zij, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende onderbouwd. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel g) en h)
4.15 Deze klachtonderdelen zien op het bedreigen en intimideren door verweerder van meerdere advocaten van klagers, althans klaagster, alsmede de (echtgenote van de) notaris belast met de levering van de woning van klaagster.
4.16 De voorzitter is van oordeel dat klagers onvoldoende hebben onderbouwd dat verweerder advocaten van klagers of de (echtgenote van de) notaris heeft bedreigd en/of geïntimideerd. Het dossier biedt hiervoor ook geen aanknopingspunten. Deze klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel i)
4.17 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder vorderingen namens R. te hebben ingesteld jegens klaagster terzake van werkzaamheden die nimmer zijn uitgevoerd.
4.18 De voorzitter overweegt als volgt. De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft in zijn vonnis van 24 september 2014 (zie § 1.5) bewezen geacht dat klaagster aan R. opdracht heeft gegeven tot het schilderen van de gehele buitenkant van de woning van klaagster. De klacht van klagers dat verweerder vorderingen namens R. heeft ingesteld terzake van werkzaamheden die nimmer door R. zijn uitgevoerd mist dan ook feitelijke grondslag. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel j) en k)
4.19 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klachtonderdeel j ziet kennelijk op betalingen die een failliete vennootschap van R. kort voor het faillissement heeft verricht aan groepsmaatschappijen. Volgens klagers heeft verweerder daaraan bewust medewerking verleend. Onderdeel k ziet kennelijk op een procedure die verweerder voor R heeft gevoerd tegen IJ B.V. Deze IJ B.V. stelde in die procedure dat R namens een van zijn vennootschappen een aanbetaling van IJ B.V. had verlangd van € 130.000 voor te verrichten werk terwijl R wist of kon weten dat dat zijn vennootschap failliet zou gaan en geen verhaal zou beiden voor de schade die IJ B.V. zou lijden. Deze stelling heeft IJ B.V. echter niet kunnen bewijzen. IJ B.V. heeft om die reden de procedure verloren. Volgens klagers heeft verweerder in deze procedure tegen beter weten in verweer gevoerd.
4.20 De voorzitter overweegt dat een klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Alleen de deken kan ook in het algemeen belang een klacht indienen. De voorzitter is van oordeel dat klagers niet in hun belang worden getroffen of kunnen worden getroffen door de in deze klachtonderdelen aan verweerder verweten handelingen. Slechts de crediteuren in het faillissement van de desbetreffende vennootschap van IJ B.V. respectievelijk IJ B.V. zouden het vereiste eigen belang bij deze klachtonderdelen hebben. Klagers zijn in deze klachtonderdelen derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.
4.21 De voorzitter overweegt ten overvloede dat verweerder gemotiveerd heeft betwist dat hij heeft meegewerkt aan een vorm van faillissementspauliana. In het licht van deze betwisting hebben klagers hun aantijging onvoldoende onderbouwd. In de procedure tegen IJ B.V. is de cliënt van verweerder in het gelijk gesteld. Dat verweerder in die procedure onwaarheden heeft verkondigd, hebben klagers in deze klachtenprocedure niet aannemelijk weten te maken, laat staan dat verweerder dat tegen beter weten onwaarheden heeft verkondigd. De verwijten treffen dus ook inhoudelijk geen doel.
Ad klachtonderdeel l)
4.22 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder actief een rol te spelen bij criminele activiteiten, onder meer door het plegen van smaad en laster.
4.23 De voorzitter is van oordeel dat klagers dit klachtonderdeel onvoldoende hebben onderbouwd. Het is de voorzitter niet duidelijk om welke criminele activiteiten en/of lasterlijke uitlatingen – anders dan dat klaagster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden, hetgeen hiervoor in § 4.7 reeds aan de orde is geweest – het zou gaan. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.24 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.
4.25 De voorzitter laat daarbij in het midden of klager bij alle ongegrond verklaarde klachtonderdelen voldoende eigen belang heeft, nu de klachtonderdelen blijkens het voorgaande reeds op andere gronden niet gegrond verklaard kunnen worden.
BESLISSING
De voorzitter verklaart klachtonderdeel j) en k) kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdelen a), b), c), d), e), f), g), h), i) en l) kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 10 september 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 september 2015 per aangetekende post verzonden aan:
- klagers
en per gewone post aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.