ECLI:NL:TADRAMS:2015:210 Raad van Discipline Amsterdam 15-193A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:210
Datum uitspraak: 03-09-2015
Datum publicatie: 22-09-2015
Zaaknummer(s): 15-193A
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Niet gebleken dat verweerder in strijd met de goede zeden heeft gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond. Overige klachten kennelijk niet-ontvankelijk wegens overschrijding klaagtermijn en ontbreken van belang.

Beslissing van 3 september 2015

in de zaak 15-193A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 13 augustus 2015 met kenmerk 4014-0808, door de raad ontvangen op 14 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de door de deken bij brief van 26 augustus 2015 nagestuurde bijlagen 19 tot en met 22.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is jurist en handelde in het verleden onder de naam SVE Juristen. Verweerder verrichtte als opdrachtnemer regelmatig werkzaamheden voor SVE Juristen.

1.3 Op 1 juni 2009 hebben klager en verweerder een overeenkomst gesloten. In de overeenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“IN AANMERKING NEMENDE

dat zij met elkaar met ingang van 01 augustus 2009 een overeenkomst wensen aan te gaan, teneinde partij [verweerder] in de gelegenheid te stellen om alleen dan wel tezamen met een (of meer) ander(en) een onderneming, te weten een advocatenpraktijk uit te oefenen (…)

ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:

Artikel 1: Naam en plaats van vestiging

De onderneming draagt de naam SVE ADVOCATEN en is gevestigd nader overeen te bepalen [Verweerder] heeft zich onder deze handelsnaam ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (…)

Artikel 2: Doel

De onderneming heeft ten doel juridische dienstverlening en al hetgeen daartoe behoort en daarmee in verband staat in de ruimste zin van het woord.

(…)

Artikel 9: Berekening winst en verdeling

(…)

9.4. In de winsten uit onderneming, berekend op grond van hetgeen eerder in dit artikel is bepaald, zullen de partijen [klager] en [verweerder] ieder voor 40% procent (40%) delen. De resterende 20% blijft binnen de onderneming als kapitaalopbouw behouden.

(…)

Artikel 10: Opname voorschot op winstaandeel

10.1 Ieder der partijen is met wederzijdse toestemming bevoegd om als voorschot op zijn winstaandeel maandelijks een bedrag uit de kas van de onderneming op te nemen gelijk aan het onder artikel 5-2 i bepaalde en voor zover de liquiditeit dit toelaat.”

1.4 Op 1 juli 2009 hebben klager en verweerder een overeenkomst van opdracht gesloten. In de overeenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“1. Partijen gaan per 1 augustus 2009 een overeenkomst van opdracht aan als bedoeld in titel 7:7 BW.

2. (…)

3. De opdracht aan [klager] betreft het zelfstandig, maar onder verantwoordelijkheid en zeggenschap van [verweerder] verrichten van juridische werkzaamheden in de ruimste zin des woords ten behoeve van cliënten van SVE Advocatuur. (…)

4. [Klager] houdt in het kader van de door hem te verrichten werkzaamheden kantoor bij SVE Advocatuur.

(…)”

1.5 Op 4 september 2009 heeft verweerder de stichting Stichting Beheer Derdengelden SVE Advocatuur opgericht. Verweerder is bestuurder van de stichting.

1.6 In 2013 is er door een cliënt een bedrag van € 31.082,99 op de derdenrekening van SVE Advocatuur gestort, ter zekerheid van aanspraken die een wederpartij uit hoofde van een vonnis op die cliënt had. De wederpartij van de cliënt heeft vervolgens beslag gelegd op de gelden die door de cliënt op de derdenrekening waren gestort en heeft deze gelden in een verklaringsprocedure opgeëist. De stichting is in die procedure in het ongelijk gesteld en in de proceskosten veroordeeld. De stichting heeft de betreffende kosten, een bedrag van € 2.732,84, aan de wederpartij van de cliënt voldaan. 

1.7 De samenwerking tussen klager en verweerder is in de loop van 2013 uitgebreid met de komst van notaris mr. B. en voortgezet in de vorm van een praktijk coöperatie, de Coöperatieve Vereniging SBS Legal U.A. (hierna SBS Legal). Blijkens de statuten heeft de coöperatieve ten doel de uitoefening en bevordering van de rechtspraktijk alsmede het coördineren van alle (marketing; inkoop) activiteiten en al hetgeen wat in de ruimste zin hiermede verband houdt, met inachtneming van alle op het beroep van advocaat en notaris toepasselijke regelgeving. 

1.8 Op 3 november 2014 heeft verweerder, na overleg met de deken, zijn lidmaatschap van SBS Legal met onmiddellijke ingang beëindigd en is hij een samenwerkingsverband aangegaan met mr. M. Bij e-mail van diezelfde datum heeft verweerder aan cliënten van SBS Legal het volgende meegedeeld:

“Per 3 november 2014 ben ik niet meer werkzaam bij (…) SBS Legal (…)

De thans bij mij in behandeling zijnde dossiers zal ik vanzelfsprekend met plezier blijven behandelen vanuit het nieuwe samenwerkingsverband tegen gelijkblijvende condities. (…)

Ten aanzien van SBS Legal attendeer ik er op, dat de Raad van Toezicht van de Amsterdamse Orde van Advocaten mij recent heeft laten weten, dat SBS Legal een samenwerkingsvorm is die in strijd is met de voor de advocatuur geldende regelgeving. Het is dan ook niet (langer) toegestaan dat vanuit SBS Legal de advocatenpraktijk wordt uitgeoefend. (…)”

1.9 De deken heeft SBS Legal, althans klager, bij brief van 4 november 2014 het volgende meegedeeld:

“Tijdens het gesprek met [verweerder] (…) zijn de zakelijke lijnen besproken waarlangs de samenwerking tussen u en [verweerder] kan worden beëindigd. Er bestaat geen behoefte daarover nadere gesprekken te voeren.

Van de gelegenheid maak ik gebruik u er op te attenderen dat de samenwerking zoals deze blijkens de statuten van (…) SBS Legal (…) vorm is gegeven, op grond van de Samenwerkingsverordening niet is toegestaan. Een advocaat mag op grond van genoemde verordening namelijk slechts samenwerken met bepaalde beroepsgroepen die zijn onderworpen aan tuchtrecht. Nu juristen niet aan tuchtrecht zijn onderworpen, vloeit bedoeld verbod in de gegeven omstandigheden daaruit voort. Ik meen er juist aan te doen een en ander onder uw aandacht te brengen voor het geval u in de toekomst een vergelijkbare samenwerking met een advocaat zou willen aangaan.”

1.10 Bij brief van 14 november 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een verboden samenwerking met klager heeft geïnitieerd;

b) in het kader van de ontvlechting van de samenwerking met klager in strijd heeft gehandeld met de goede zeden en de openbare orde;

c) in strijd met artikel 6 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit (hierna Vafi) heeft gehandeld door derdengelden te misbruiken om aan kantoorverplichtingen te voldoen en weigert de naam van de Stichting Derdengelden te wijzigen;

d) de advocatuur bedrijft met een fictieve onderneming/maatschap en in dat kader een fictieve derdengeldrekening en een fictief bankrekeningnummer heeft.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert gemotiveerd verweer, primair met een beroep op overschrijding van een redelijke klachttermijn dan wel het ontbreken van voldoende eigen belang. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Allereerst dient te worden nagegaan of klager kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel. Het is vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dat als een klager onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht bij de deken, die klacht niet meer in behandeling kan worden genomen. Bij de vraag wat in dit verband onredelijk lang is, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Of het tijdsverloop onredelijk lang is, bepaalt de tuchtrechter aan de hand van de omstandigheden van het geval. Er geldt voor de onderhavige klacht geen vaste wettelijke vervaltermijn, maar in het algemeen wordt in de jurisprudentie – en in de nieuwe Advocatenwet die met ingang van 1 januari 2015 in werking is getreden – een termijn van drie jaar aangehouden.

4.3 De termijn waarbinnen geklaagd kan worden, vangt in beginsel aan op het moment dat klager het noodzakelijk inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen voor hem van het handelen van de advocaat.

4.4 In klachtonderdeel a) verwijt klager verweerder een verboden samenwerking met klager te hebben geïnitieerd. De voorzitter overweegt dat, daargelaten de vraag wie de samenwerking tussen klager en verweerder heeft geïnitieerd en of die samenwerking verboden was onder de Samenwerkingsverordening, de samenwerking tussen klager en verweerder dateert van juni 2009. Dit klachtonderdeel ziet derhalve op een situatie die dateert van meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht.

4.5 De aard en het gewicht van het klachtonderdeel is niet van dien aard dat het belang van verweerder bij rechtszekerheid zou moeten wijken voor het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de redelijke klaagtermijn.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 Dit klachtonderdeel ziet, zo begrijpt de voorzitter, op de e-mail van verweerder aan cliënten van SVE Advocaten van 3 november 2014 (zie § 1.8). Anders dan verweerder heeft aangevoerd is klager wel ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Klager heeft immers gesteld dat verweerder door zijn handelen het samenwerkingsverband met klager (SVE Legal) heeft geschaad. Daarmee is het belang van klager bij dit klachtonderdeel voldoende onderbouwd.  

4.7 Klager heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd op grond waarvan verweerder in strijd met de goede zeden en openbare orde zou hebben gehandeld. Niet is gebleken dat de inhoud van de e-mail van 3 november 2014 feitelijk onjuist zou zijn. Verweerder diende als advocaat de verantwoordelijkheid te nemen voor het behartigen van de belangen van zijn cliënten. Ook indien verweerder daardoor handelde in strijd met een overeenkomst met klager, handelde hij in de gegeven omstandigheden daardoor niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.8 Wat deze klachtonderdelen betreft overweegt de voorzitter dat een klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. De voorzitter is van oordeel dat klager niet in zijn belang wordt getroffen of kan worden getroffen doordat verweerder in strijd zou hebben gehandeld met artikel 6 Vafi, zoals klager stelt. Hetzelfde geldt voor de stelling van klager dat verweerder de advocatuur zou bedrijven met een fictieve onderneming/maatschap, een fictieve stichting derdengelden en een fictief bankrekeningnummer. Klachtonderdelen c) en d) zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Conclusie

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a), c) en d) kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 3 september 2015.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BRO 3.02, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.