ECLI:NL:TADRAMS:2015:199 Raad van Discipline Amsterdam 15-177A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:199
Datum uitspraak: 03-09-2015
Datum publicatie: 07-09-2015
Zaaknummer(s): 15-177A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de opdracht uitgevoerd en heeft zodoende zijn werkzaamheden mogen declareren. Geen sprake van belangenverstrengeling.

Beslissing van 3 september 2015

in de zaak 15-177A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

advocaat te

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 6 augustus 2015 met kenmerk 4015-0235, door de raad ontvangen op 7 augustus 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1        FEITEN

1.1        Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2        Klaagster heeft zich begin februari 2015 tot verweerder gewend. In eerste instantie heeft klaagster een VvE-kwestie aangaande achterstallig onderhoud aan verweerder voorgelegd. Bij e-mail van 12 februari 2015 heeft klaagster laten weten tevens op zoek te zijn naar een advocaat voor het indienen van een schadeclaim in verband met groepsaansprakelijkheid.

1.3        Verweerder heeft op 20 februari 2015 een opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd. In de opdrachtbevestiging staat onder meer:

“Het financiële belang in deze zaak laat zich op dit moment moeilijk becijferen. Naast het financiële belang spelen er andere niet financiële belangen. Bij mijn adviezen zal ik steeds een afweging maken van de kosten en baten en daarbij tijdig met u overleggen.

Voor het bestuderen van de diverse toegezonden stukken zal ik vermoedelijk 2 – 4 uur tijd besteden, waarna ik met u zal overleggen hoe de zaak verder voort te zetten. De extra werkzaamheden na het bestuderen van de stukken laten zich nu nog niet goed inschatten. Ik zal in uw dossier een waarschuwing geven in het geval ik meer dan tien uren heb gewerkt. Op die manier blijven de kosten voor u inzichtelijk.”

1.4        Klaagster heeft de opdrachtbevestiging op 21 februari 2015 – met de opmerking “met uitsluiting van punt 3 van de algemene voorwaarden (zie brief van 19 februari 2015)” – voor akkoord getekend.

1.5        Klaagster heeft het voorschot van € 907,50 inclusief BTW betaald.

1.6        Na bestudering van de door klaagster toegestuurde stukken heeft verweerder een eerste inschatting van de zaken gemaakt. Hij heeft die inschatting bij brief van 5 maart 2015 met klaagster gedeeld. Op het eerste oog raadt  hij een procedure uit hoofde van een gezamenlijke onrechtmatige daad af; voor advisering over het afdwingen van het gestelde onderhoud heeft verweerder nadere stukken nodig.

1.7        In e-mails van 11, 24, 25 en 26 maart 2015 stuurt klaagster aanvullende stukken, vraagt ze om spoed te betrachten en merkt ze op dat verweerder gehouden is haar in beide zaken te assisteren.

1.8        Bij e-mails van 24 en 26 maart 2015 laat verweerder opnieuw aan klaagster weten geen reële kans te zien in de procedure over de groepsaansprakelijkheid. Verweerder bericht daarnaast in de e-mail van 26 maart 2015 dat volgens hem onvoldoende sprake is van een vertrouwensrelatie. Verweerder geeft aan het dossier te sluiten.

1.9        Verweerder stuurt vervolgens op 29 april 2015 een slotdeclaratie voor – na verrekening met het betaalde voorschot – een bedrag van € 638,28 inclusief BTW. Blijkens de urenspecificatie heeft verweerder tijd gerekend voor “bestudering stukken” en “correspondentie”.

1.10        Klaagster laat in haar e-mail van 27 maart 2015 weten niet te zullen betalen. Bij brief van dezelfde datum heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2        KLACHT

2.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)        verweerder de door haar verstrekte opdracht niet heeft uitgevoerd;

b)        verweerder stukken oppervlakkig heeft bestudeerd, klaagster onjuist heeft geadviseerd en/of onjuiste conclusies heeft getrokken;

c)        verweerder te veel tijd heeft besteed aan het dossier van klaagster;

d)        verweerder ten onrechte honorarium in rekening heeft gebracht en heeft geweigerd een door klaagster betaald voorschot terug te betalen;

e)        sprake is van belangenverstrengeling omdat verweerder een kantoorgenoot van de aansprakelijk te stellen advocaat, mr. P., kent en om die reden geen procedure wenst te starten.

3        VERWEER

3.1        Verweerder voert ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) aan dat hij de opdracht deugdelijk heeft uitgevoerd. Het feit dat hij de procedure rondom de ‘groepsaansprakelijkheidskwestie’ niet heeft willen voeren maakt dat niet anders. Verweerder blijft overigens bij zijn standpunt dat hij op grond van de overgelegde stukken en de geschetste feiten terecht heeft vastgesteld dat geen grondslag bestaat voor het aannemen van (groeps)aansprakelijkheid.

3.2        Ten aanzien van klachtonderdeel c) voert verweerder aan dat de tijdsbesteding in het verlengde ligt van het aan klaagster vooraf geschetste beeld. Verweerder voert daartoe aan dat hij drie uur heeft gerekend voor het bestuderen van de in eerste instantie toegestuurde stukken. Vervolgens is er uitgebreid gecommuniceerd en zijn ook nadere stukken bestudeerd. Verweerder voert met betrekking tot klachtonderdeel d) aan de opdrachtbevestiging bepaalt dat het voorschot kan worden verrekend met de slotdeclaratie.

3.3        Verweerder ontkent ten slotte dat hij bevriend is met de kantoorgenoot van de aansprakelijk te stellen advocaat. Verweerder voert aan dat hij deze kantoorgenoot als advocaat wederpartij uit een andere procedure kent.

4        BEOORDELING

4.1        Ingevolge artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 9 lid 2 van de Gedragsregels 1992 brengt de verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich op een zorgvuldige wijze uit de zaak terug te trekken.

4.2        De voorzitter is, uitgaande van bovenomschreven norm en de gegeven feiten en omstandigheden, van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het zich terugtrekken als advocaat van klaagster. Zo heeft verweerder in zijn e-mail van 26 maart 2015 aangegeven dat hij niet gehouden is een procedure te voeren waar hij geen heil in ziet en heeft hij klaagster aangeboden een andere advocaat aan te raden voor de door haar beoogde procedure.

Ad. klachtonderdeel a)

4.3        Het klachtdossier bevat naar het oordeel van de voorzitter geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de opdracht niet is uitgevoerd. Vast staat dat er een getekende opdrachtbevestiging bestaat. Daarnaast is de voorzitter genoegzaam gebleken dat verweerder de stukken heeft bestudeerd. Zo volgt al uit de met de declaratie meegestuurde urenspecificatie van 29 april 2015 waarin tijd is gerekend voor “bestudering stukken”. Terzijde zij opgemerkt dat klaagster er blijkens haar klacht onder d ook vanuit gaat dat verweerder de stukken heeft bestudeerd, hoewel hij dit volgens klaagster slechts oppervlakkig zou hebben gedaan. Concluderend is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad. klachtonderdeel b)

4.4        De voorzitter begrijpt het klachtonderdeel aldus dat het zich richt tegen de wijze van tot stand komen en de inhoud van  het advies over de groepsaansprakelijkheidskwestie. Het feit dat klaagster het niet eens is met het oordeel van verweerder maakt niet dat het advies onjuist is. De voorzitter kan daarbij – bij gebreke aan onderliggende stukken en nadere onderbouwing door klager – niet vaststellen of het advies (en de wijze van tot stand komen) onjuist is. Gelet hierop is klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

Ad. klachtonderdeel c)

4.5        De voorzitter volgt verweerder in zijn standpunt dat de tijdsbesteding in het verlengde ligt van het aan klaagster vooraf in de opdrachtbevestiging geschetste beeld. In zijn opdrachtbevestiging van 20 februari 2015 schat verweerder in twee tot vier uren aan het bestuderen van stukken te zullen besteden. Blijkens zijn urenspecificatie van 29 april 2015 is verweerder daar, voor de eerste beoordeling, niet van afgeweken. Dat verweerder te veel tijd heeft besteed aan het dossier is dan ook niet voldoende onderbouwd. Ook overigens is de voorzitter niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad. klachtonderdeel d)

4.6        Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond De raad ziet geen grond voor de stelling dat verweerder ten onrechte honorarium in rekening heeft gebracht. Tussen partijen bestaat overeenstemming over een uurtarief van € 175,-- exclusief BTW. Vaststaat dat verweerder werkzaamheden heeft verricht. Verweerder heeft die werkzaamheden tegen het overeengekomen tarief gedeclareerd. De opdrachtbevestiging van verweerder biedt de mogelijkheid tot verrekening.

Ad. klachtonderdeel e)

4.7        Vooropgesteld zij dat een advocaat geacht wordt zijn beroep in vrijheid en onafhankelijkheid uit te oefenen en dat dit als uitgangspunt heeft te gelden bij de behartiging van de belangen van de cliënt. Daarbij geldt dat ook de schijn dat de advocaat zich schuldig maakt aan belangenverstrengeling ten nadele van de cliënt, te allen tijde dient te worden vermeden. De advocaat dient steeds zelf te beoordelen of hij voor de cliënt kan optreden of niet.

4.8        Verweerder verweert zich ten aanzien van klachtonderdeel e) met de stelling dat hij mr. P. slechts kent als een advocaat wederpartij uit een ander dossier en dat de gestelde belangenverstrengeling niet de reden was voor het negatieve procesadvies over de groepsaansprakelijkheid. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door verweerder, heeft klaagster onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel zouden kunnen leiden.

4.9        In het kader van de onder 4.8 geschetste norm kan een advocaat besluiten zich te onttrekken als hij een belangenverstrengeling voorziet. Mocht zodoende al sprake zijn van een belangenverstrengeling – iets wat verweerder betwist – dan zou dat een geldige reden zijn om zich uit de zaak terug te trekken. Nu verweerder zich daadwerkelijk heeft teruggetrokken maakt dat klachtonderdeel e) aan betekenis verliest.

4.10        Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 3 september 2015.

Griffier         Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-        klaagster        

en per gewone post aan:

-        klaagster

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamernummer BR302, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.