ECLI:NL:TADRAMS:2015:182 Raad van Discipline Amsterdam 15-058A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:182
Datum uitspraak: 04-08-2015
Datum publicatie: 10-08-2015
Zaaknummer(s): 15-058A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Kwaliteitsklacht tegen eigen advocaat deels ongegrond, deels gegrond wegens verzuim om processtuk in te dienen.

Beslissing van 4 augustus 2015

in de zaak 15-058A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

  1. Verloop van de procedure
  1. Bij brief aan de raad van 5 maart 2015 met kenmerk 4014-0863, door de raad ontvangen op 6 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
  1. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2015 in aanwezigheid van twee dochters van klaagster en verweerder. Ter zitting zijn twee klachtonderdelen namens klaagster ingetrokken. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn er van in kennis gesteld dat de uitspraak nader is bepaald op heden.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad, alsmede van de stukken genummerd 1 t/m 10 vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

  1. FEITEN
  1. Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
  1. Klaagster was huurster van een vierkamer-maisonettewoning te Rotterdam (hierna: woning A). In het kader van herstructurering van de wijk waarin het gehuurde is gelegen, wenste de verhuurder het wooncomplex grondig te renoveren. In verband daarmee heeft de verhuurder de huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik opgezegd tegen 1 juni 2012. Klaagster heeft niet ingestemd met de opzegging omdat zij meende dat haar geen passende woning was aangeboden.
  2. Bij dagvaarding van 5 maart 2012 heeft de verhuurder klaagster gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam en – kort samengevat – gevorderd om voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst tussen partijen door opzegging is geëindigd en klaagster te veroordelen om het gehuurde te verlaten en te ontruimen. Klaagster heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd.
  1. Op 24 augustus 2012 heeft klaagster samen met een van haar dochters een nieuwe huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een woning in de vrije sector (hierna: woning B), die ook eigendom van de verhuurder is. Klaagster heeft tot en met februari 2013 de huur voor woning B betaald. In maart 2013 heeft klaagster de huurbetalingen voor zowel woning A als woning B gestaakt. 
  1. Bij vonnis van 15 februari 2013 heeft de kantonrechter te Rotterdam de vorderingen van de verhuurder wegens dringend eigen gebruik toegewezen en klaagster veroordeeld om woning A te ontruimen. Het vonnis was niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
  1. Na ontvangst van het vonnis heeft klaagster verweerder benaderd met het verzoek om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter. Klaagster was op dat moment de enig overgebleven bewoner van het te renoveren complex.
  1. Op 5 maart 2013 heeft op het kantoor van verweerder een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder, een juridisch medewerker van verweerder, en (dochters van) klaagster.
  1. Bij brief van 13 maart 2013 aan een van de dochters van klaagster heeft verweerder de opdracht van klaagster om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 15 februari 2013 bevestigd.
  1. Verweerder heeft de verhuurder in hoger beroep gedagvaard tegen de rolzitting van 13 augustus 2013. De verhuurder heeft op 7 juni 2013 een anticipatie-exploot uitgebracht en bij dat exploot ook incidenteel gevorderd het vonnis van 15 februari 2013 alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, subsidiair klaagster te veroordelen om de woning te ontruimen. Bij memorie van antwoord in het incident van 2 juni 2013 heeft verweerder verweer gevoerd tegen de incidentele vorderingen. Bij arrest van 30 juni 2013 heeft het gerechtshof een comparitie van partijen bevolen op 5 september 2013.
  1. Bij dagvaarding van 26 augustus 2013 heeft de verhuurder klaagster en haar dochter gedagvaard in verband met de ontstane huurachterstand ten aanzien van woning B. Verweerder heeft zich namens klaagster en haar dochter in deze procedure gesteld en uitstel verzocht voor het nemen van de conclusie van antwoord.
  1. Op 5 september 2013 heeft de comparitie van partijen bij het gerechtshof plaatsgevonden. Van deze comparitie is een proces-verbaal opgemaakt, waarin – voor zover hier relevant – het volgende is opgenomen:

[verweerder:]

Omdat mevrouw weg moest uit [woning A] is zij naar [woning B] gegaan. Deze woning was echter te duur voor haar. Zij had verwacht dat [de verhuurder] een woning in dezelfde prijsklasse zou aanbieden of in elk geval iets zou bijleggen indien zij in een duurdere woning terecht zou komen. Mevrouw heeft een aangepaste woning nodig. Zij is teruggegaan naar haar oude huis omdat zij niet wilde worden geplaatst in een hokje dat [de verhuurder] over heeft.

[dochter klaagster:]

Wij zijn op eigen initiatief een woning gaan zoeken in dezelfde wijk. [Woning B] was een goede oplossing, omdat dat de buurt is van de broers en zussen van mijn moeder zodat zij mantelzorg van hen kan krijgen. De woning moest bovendien gelijkvloers zijn. Wij zaten wel in over de huurprijs en het feit dat er een trap was. Op 24 augustus 2012 heb ik samen met mijn moeder het contract voor [woning B] getekend. Het was de bedoeling dat mijn moeder hier met mijn broertje ging wonen. Ik heb nooit GBA ingeschreven gestaan op [woning B]. De gemeente heeft geen lift in de woning betaald. Hier was wel op gerekend. Huurtoeslag voor een aangepaste woning hebben wij uiteindelijk ook niet gekregen van de belastingdienst.

(…)

[vertegenwoordiger verhuurder:]

[Woning B] valt onder deelkantoor (…) van [verhuurder]. De heer [X] gaat hierover. In mijn gebied is het mevrouw [Y] geweest die een eerste gesprek met mevrouw heeft gehad. Mevrouw heeft toen een SG urgentie gehad voor 18 maanden. Ik ben twee jaar geleden op het project gekomen. Ik ben pas later (na mevrouw [Y]) met [klaagster] in contact gekomen. Ik heb diverse aanbiedingen voor woningen gedaan. Er zijn schriftelijk aanbiedingen geweest en ik heb telefonisch contact met mevrouw gehad. Mevrouw heeft steeds de aangeboden woningen afgewezen of niet gereageerd. Uiteindelijk kwam [klaagster] met [woning B]. Ik ben niet bij het gesprek inzake de huur van [woning B] met mevrouw geweest. Ik heb [klaagster] er telefonisch op gewezen dat zij geen huurtoeslag zou krijgen. Zij heeft toen aangegeven dat er altijd een kind bij haar zou wonen aangezien zij hulp nodig heeft. Zij zou de woning dan kunnen bekostigen. Wij zullen nooit een huurovereenkomst met iemand tekenen wanneer wij weten dat diegene daar niet gaat wonen. Mevrouw is zeker niet door ons gedwongen om het huurcontract voor [woning B]  te tekenen om problemen op te lossen.

(…)

[advocaat verhuurder:]

Er zijn nieuwe ontwikkelingen waar ik op wil wijzen. De incassoafdeling van [verhuurder] is een procedure begonnen. Er is al een dagvaarding betekend. Het is een incassodagvaarding met een ontruimingsbevel. Mevrouw is voor het uitbrengen van de dagvaarding reeds diverse malen aangeschreven. (…) Wij hebben nog vóór het vonnis van de rechtbank Rotterdam om de tafel gezeten. [Klaagster en haar dochter] en hun vorige advocaat waren bij dit gesprek aanwezig. Besproken is dat [klaagster] wel moet betalen voor [woning A]. Mogelijk is gezegd dat dit zou worden gezien als onkostenvergoeding. Mevrouw wilde de sleutels van [woning B] niet teruggeven. Wij hebben toen wel weer een andere woning aangeboden. We hebben naar een alomvattende oplossing gezocht, maar [klaagster] wilde niet meewerken. De advocaat heeft zich toen teruggetrokken. Het is niet waar dat is toegezegd dat [verhuurder] een brief zou schrijven zodat bij de belastingdienst een toeslag voor een aangepaste woning zou kunnen worden aangevraagd. Dat kan [verhuurder] niet doen, omdat een aangepaste woning pas als zodanig geldt wanneer er ook andere voorzieningen worden getroffen, zoals bredere deuren en een grotere badkamer waar men met een rolstoel in kan. Het is ook niet waar dat is toegezegd dat de huurovereenkomst van [woning B] zou worden beëindigd. De sleutels e.d. zijn immers nooit ingeleverd.

[klaagster:]

Er staat geen spullen meer op [woning B]. De sleutels zijn niet ingeleverd of teruggestuurd omdat wij hoopten op een oplossing.

[vertegenwoordiger verhuurder:]

(…)

Wij hebben zelfs gekeken naar een lift voor [woning B]. Nieuw zijn deze liften echter zo’n € 8000,-- en tweedehands € 3000,--. Dit was onderdeel van de afspraak. [Verhuurder] zich zou inspannen een lift te plaatsen en betalen. Het is echter niet aannemelijk dat de belastingdienst de woning door de aanwezigheid van de lift als aangepaste woning zou classificeren. Er zijn geen andere aangepaste voorzieningen in de woning aanwezig. Vervolgens heeft [klaagster] zich teruggetrokken. Momenteel zien wij deze oplossing zelf niet meer zitten. Ook niet als de woning als noodvoorziening wordt geclassificeerd. Er is te veel huurachterstand. (…) Ik heb deze week nog in het woningaanbod gekeken. Er is net een opzegging voor een gelijkvloerse woning in dezelfde wijk, de woning is bereikbaar met een lift en heeft één kamer minder dan zij nu heeft. De woning is op mijn verzoek nog niet in het woningaanbod geplaatst. Ik wilde de woning eerst aan mevrouw aanbieden.

[klaagster:]

Ik begrijp dat het noodzakelijk dat ik meewerk. Wij willen zo snel mogelijk de vrijkomende woning bezichtigen.

Na overleg wijst de raadsheer-commissaris partijen op de volgende actiepunten:

  • [klaagster] zal de huur van [woning B] opzeggen voor zover rechtens vereist.
  • Er wordt een afspraak gemaakt met betrekking tot ontruiming en inspectie van die woning;
  • [verhuurder] is bereid de opzegtermijn van een maand bij opzegging van de huurovereenkomst van [woning B] te verkorten.
  • Het is belangrijk dat het aanbod van de nu beschikbare woning [RvD: hierna woning C] serieus wordt genomen. Als het niets is moet door [klaagster] zelf serieus actie worden genomen.

Partijen komen overeen dat het aanbieden van woningen ook aan [verweerder] wordt doorgegeven.

2.12    Direct na de comparitie heeft de verhuurder woning C daadwerkelijk aan klaagster aangeboden. Bij brief van 24 september 2013 aan de advocaat van verhuurder heeft verweerder onder meer geschreven:

Het heeft de nodige inspanning gekost maar ik heb mijn cliënte kunnen overtuigen om de aangeboden woning te aanvaarden. (…)

Tijdens de zitting van het Hof heb ik namens cliënte al aangegeven dat zij de woning waarvoor zij eerder een huurovereenkomst heeft getekend niet kan aanvaarden omdat deze veel te duur voor haar is. Daarover loopt jammer genoeg een procedure. Namens cliënte zeg ik de huur met betrekking tot [woning B] te Rotterdam met onmiddellijke ingang op voor zover die opzegging nog is vereist. Cliënte heeft de woning nooit betrokken en het moet uw cliënte ook duidelijk zijn geweest dat cliënte financieel niet in staat was deze te huren. Ook gaarne uw bevestiging dat deze huurovereenkomst is geëindigd in zoverre deze destijds tot stand is gekomen.

Ik hoop dat hiermee een einde kan komen aan het geschil dat tussen partijen is uitgevochten en mij dunkt het op zijn plaats dat de door u ingestelde huurvordering wordt ingetrokken. Zoals u bekend heeft cliënte een uitkering en verhaal op de vordering op cliënte zal toch onmogelijk zijn.

2.13    Bij brief van 30 september 2013 aan verweerder heeft de advocaat van verhuurder geschreven:

In aansluiting op uw brief van 24 september 2013 bericht ik u dat uw cliënte een afspraak met cliënte kan maken voor het ondertekenen van een huuropzeggingsformulier voor [woning B] en – voorzover rechtens vereist – voor [woning A]. Nadat uw cliënte deze huuropzeggingen heeft ondertekend en na inspectie en oplevering van [woning B], kunnen partijen de nieuwe huurovereenkomst voor [woning C] ondertekenen. Uw cliënte dient [woning A] uiterlijk 1 november 2013 te hebben opgeleverd.

Ik zal de raadsheer-commissaris verzoeken de comparitie aan te houden tot de rolzitting van 5 november 2013. Tegen die tijd moet duidelijk zijn of uw cliënte [woning A] daadwerkelijk heeft ontruimd. In dat geval kunnen partijen het incidentele en het principale appèl doorhalen. (…) De huurachterstand voor [woning B] staat hier los van. Zolang uw cliënte deze woning niet heeft opgeleverd aan [verhuurder], kan [verhuurder] deze niet verhuren aan andere woningzoekenden. Bij de tenuitvoerlegging van een vonnis inzake de huurachterstand kan mogelijk een betalingsregeling afgesproken worden.

2.14    Bij e-mail van 9 oktober 2013 aan de dochter van klaagster heeft de juridisch medewerker namens verweerder bevestigd dat zij en verweerder zich zullen inspannen om voor klaagster een betere woning dan woning C van de verhuurder te krijgen, aangepast aan de handicap van klaagster.

2.15    Op 10 oktober 2013 was een afspraak gepland tussen de verhuurder en klaagster voor de oplevering en eindinspectie van woning B, het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst voor woning A en voor het aangaan van een huurovereenkomst voor woning C. Klaagster is bij die afspraak niet verschenen en de ondertekening heeft geen doorgang gevonden. Daarop heeft de advocaat van verhuurder bij brief van 10 oktober 2013 aan verweerder geschreven, voor zover van belang:

Indien ik niet binnen één week na heden een ondertekend exemplaar van de beëindigingsovereenkomst heb ontvangen, zijn wat [verhuurder] betreft alle gemaakte afspraken van de baan. Ik zal dan namens [verhuurder] op de rolzitting van 5 november a.s. alsnog arrest vragen.

2.16    Op 4 november 2013 heeft de advocaat van de verhuurder aan verweerder laten weten dat hij niet zou instemmen met doorhaling van de zaak bij het hof omdat woning A nog niet was opgeleverd. Uiteindelijk heeft klaagster woning A in november 2013 opgeleverd en is de procedure bij het hof geroyeerd.

2.17    Verweerder heeft de uiterste termijn voor het indienen van een conclusie van antwoord in de procedure bij de kantonrechter over de huurachterstand ongebruikt laten verlopen. Bij vonnis van 6 december 2013 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst met betrekking tot woning B ontbonden, klaagster en haar dochter veroordeeld om de ontstane huurachterstand met betrekking tot woning B te voldoen en om de woning te ontruimen.

2.18    Bij brief van 12 december 2013 aan klaagster en haar dochter heeft de juridisch medewerker van verweerder het vonnis van 6 december 2013 toegezonden, gewezen op de termijn van hoger beroep en meegedeeld dat het kantoor van verweerder geen hoger beroep zal instellen, tenzij klaagster daarom uitdrukkelijk verzoekt.

2.19    Bij brief van 5 november 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

  1. KLACHT
  1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven en na intrekking ter zitting van twee klachtonderdelen, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
  1. tijdens het eerste gesprek met klaagster niet kenbaar heeft gemaakt dat hij niet gespecialiseerd is in het huurrecht;
  1. de werkzaamheden heeft laten uitvoeren door een juridisch medewerker, terwijl klaagster erop mocht vertrouwen dat verweerder het inhoudelijk gedeelte van de zaak zou doen;
  1. ter comparitie bij het gerechtshof heeft verzuimd de huurachterstand (ten aanzien van woning B) bij de onderhandelingen te betrekken;
  1. heeft verzuimd om in de procedure ter zake van de huurachterstand een conclusie van antwoord te nemen;
  1. ondanks zijn toezegging na de comparitie bij het hof zich niet heeft ingespannen om een betere, aangepaste woning voor klaagster te krijgen.
  1. BEOORDELING
  1. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

  1. Klaagster verwijt verweerder dat hij bij het aannemen van de opdracht niet kenbaar heeft gemaakt dat hij niet in huurrecht is gespecialiseerd en klaagster evenmin heeft geadviseerd om zich te laten bijstaan door een in huurrecht gespecialiseerde kantoorgenoot. Klaagster heeft naderhand via raadpleging van de website van verweerder pas begrepen dat verweerder meer affiniteit heeft met andere rechtsgebieden. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat hij zich nooit heeft geafficheerd als specialist op het gebied van huurrecht, ofschoon hij ruime ervaring heeft met de behandeling van huurzaken.
  1. De raad stelt vast dat niet in geschil is dat klaagster zelf uitdrukkelijk om de behandeling van haar zaak door verweerder heeft gevraagd. Naar het oordeel van de raad was verweerder niet gehouden om te zeggen dat hij niet in huurrecht gespecialiseerd is. Dat zou misschien anders zijn geweest indien klaagster bij de opdrachtverstrekking specifiek om een specialist huurrecht zou hebben gevraagd of indien de zaak dermate specialistisch was dat verweerder naar een specialist huurrecht had moeten verwijzen. Het een noch het ander is echter gesteld of gebleken. Klachtonderdeel a) is mitsdien ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de zaak wel degelijk zelf inhoudelijk heeft behandeld, maar dat hij zijn juridisch medewerker in de zaak heeft laten meewerken omdat zij vloeiend Marokkaans spreekt, de moedertaal van klaagster, en dat dit efficiënt was omdat klaagster het Nederlands nauwelijks spreekt. Dit verweer is door klaagster onvoldoende weersproken. Nu zijdens klaagster ter zitting bovendien is erkend dat zij nooit bezwaar tegen de rol van de medewerker in haar zaak heeft gemaakt, is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Volgens klaagster heeft verweerder tijdens de comparitie bij het gerechtshof verzuimd om de huurachterstand ten aanzien van woning B bij de onderhandelingen te betrekken. Verweerder had hier volgens klaagster alert op dienen te zijn, zeker nu de rechtsgeldigheid van de huurovereenkomst met betrekking tot woning B in discussie was. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de dochter van klaagster dit laatste punt desgevraagd als volgt toegelicht. Klaagster zou de overeenkomst met betrekking tot woning B zijn aangegaan omdat de verhuurder had geadviseerd om samen met haar dochter een woning in de vrije sector te huren en bijzondere huurtoeslag aan te vragen. De raad oordeelt als volgt. Uit de in het proces-verbaal opgenomen verklaringen blijkt dat de huurachterstand met betrekking tot woning B tijdens de comparitie bij het gerechtshof wel degelijk ter sprake is gekomen. Verweerder heeft gesteld dat de verhuurder niet bereid was om de huurachterstand kwijt te schelden. Of verweerder bij de onderhandelingen de huurachterstand met betrekking tot woning B heeft betrokken, kan de raad niet vaststellen. Wel kan de raad vaststellen dat het aannemelijk is dat de verhuurder ten tijde van de comparitie niet bereid was de huurachterstand kwijt te schelden. Dit vindt steun in de zijdens de verhuurder afgelegde verklaringen zoals opgenomen in het proces-verbaal van de comparitie en in de (vaststaande) feiten dat (i) klaagster was opgehouden de huur voor zowel woning A als woning B te betalen, (ii) de door de verhuurder gewenste renovatie van het complex op dat moment al een half jaar werd opgehouden omdat alleen klaagster nog niet met opzegging had ingestemd, (iii) klaagster geen goede argumenten had om die instemming te blijven weigeren, (iv) de instemming van klaagster met de beëindiging ter comparitie nog niet was verkregen en (v) de verhuurder op dat moment reeds een incassoprocedure voor de huurachterstand aanhangig had gemaakt. Daar komt nog bij dat klaagster niet aannemelijk heeft kunnen maken dat een kansrijk verweer tegen de vordering tot betaling van huur voor woning B kon worden gevoerd. Hetgeen zijdens klaagster – niet eerder dan – ter zitting van de raad is verklaard op dit punt komt strijdig voor met de verklaringen zijdens klaagster en verhuurder zoals opgenomen in het proces-verbaal en met de tekst van de opdrachtbevestiging van verweerder. Daar wordt bijvoorbeeld het huren van woning B steeds een initiatief van klaagster zelf genoemd. Ook indien verweerder zou hebben verzuimd het onderwerp bij de onderhandelingen te betrekken, zou zulks gelet op de feitelijke situatie op dat moment en de gang van zaken tijdens de comparitie niet klachtwaardig zijn geweest. Om die reden is het klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Met dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij heeft verzuimd om in de procedure ter zake van de huurachterstand met betrekking tot woning B een conclusie van antwoord te nemen. Hoewel verweerder zich in die procedure heeft gesteld, heeft hij niet tijdig van antwoord gediend, waarna de vordering is toegewezen met veroordeling van klaagster en haar dochter in de proceskosten. Volgens verweerder was tegen de eis zoals die in de dagvaarding was geformuleerd niets in te brengen en heeft hij dat tijdens de comparitie bij het hof aan klaagster en haar dochter(s) kenbaar gemaakt. Verweerder heeft zulks niet schriftelijk bevestigd en heeft zonder nadere berichtgeving verzuimd om een conclusie van antwoord in te dienen. De raad is van oordeel dat deze handelwijze in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht, waardoor verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerder had zich immers in de procedure namens klaagster en haar dochter gesteld, zodat zij er zonder andersluidend bericht op mochten rekenen dat verweer zou worden gevoerd. Het klachtonderdeel is mitsdien gegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.7    Volgens klaagster heeft verweerder zich na de comparitie bij het hof in strijd met zijn toezegging niet ingespannen om een betere, aangepaste woning voor haar te krijgen. Dat verweerder heeft toegezegd zich hiertoe te zullen inspannen, is niet betwist en blijkt uit de e-mail van 9 oktober 2013 (zie hiervoor 2.14). Dat verweerder niet aan die inspanningsverplichting heeft voldaan is echter onvoldoende aannemelijk geworden. Verweerder heeft gesteld dat hij na 9 oktober 2013 nog contact met de verhuurder heeft opgenomen maar dat de verhuurder, in het licht van het (aanvankelijke) gebrek aan medewerking van klaagster aan naleving van de ter comparitie gemaakte afspraken nergens meer toe bereid was. Dit verweer is niet onaannemelijk. Ter zitting is verder zijdens klaagster verklaard dat de juridisch medewerker van verweerder telefonisch aan klaagster heeft doorgegeven dat met de verhuurder was gebeld en dat het drie tot vijf maanden zou duren. Uit de stukken blijkt voorts dat verweerder in februari 2014 nog een aan de verhuurder gerichte conceptbrief heeft geschreven, die betrekking heeft op een betere woning. Kort hierna is de relatie tussen klaagster en verweerder beëindigd. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de raad niet gezegd worden dat verweerder zijn toezegging aan klaagster niet is nagekomen. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

  1. MAATREGEL

5.1    Verweerder heeft ten opzichte van klaagster in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht door een uiterste termijn voor het indienen van een conclusie van antwoord ongebruikt te laten verstrijken zonder dat tevoren (ondubbelzinnig) aan klaagster duidelijk te maken. Gelet daarop en alle overige omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat onaannemelijk is dat in de procedure een zinnig verweer zou kunnen worden gevoerd, acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

  • verklaart klachtonderdeel d) gegrond;
  • verklaart klachtonderdelen a), b), c) en e) ongegrond;
  • legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga, K. Straathof, J.J. Trap, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 augustus 2015.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 augustus 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

  • klaagster
  • verweerder

en per gewone post aan:

  • de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
  • de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de klachtonderdelen a, b, c en e hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

  • klaagster 
  • verweerder
  • de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
  • de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van de klachtonderdeel d hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

  • verweerder
  • de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3777 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl